Zweeds

Uitgebreide vertaling voor händelse (Zweeds) in het Nederlands

händelse:

händelse [-en] zelfstandig naamwoord

  1. händelse
    de gebeurtenis; het voorval; het incident; het feit
    • gebeurtenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • voorval [het ~] zelfstandig naamwoord
    • incident [het ~] zelfstandig naamwoord
    • feit [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. händelse
    de gebeurtenis; programmagebeurtenis
  3. händelse
    de gebeurtenis
  4. händelse (ta plats)
    plaatsvinden
  5. händelse (incident; tillfälle)
    het incident; het zaakje
    • incident [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zaakje [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. händelse (incident)
    de gebeurtenissen; de voorvallen; de incidenten

Vertaal Matrix voor händelse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feit händelse data; fakta
gebeurtenis händelse evenemang; högtidligt tillfälle; tilldragelse
gebeurtenissen händelse; incident
incident händelse; incident; tillfälle incident
incidenten händelse; incident
plaatsvinden händelse; ta plats
voorval händelse
voorvallen händelse; incident
zaakje händelse; incident; tillfälle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plaatsvinden finnas; förekomma; uppträda
voorvallen finnas; förekomma; uppträda
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
programmagebeurtenis händelse

Synoniemen voor "händelse":


Wiktionary: händelse


Cross Translation:
FromToVia
händelse actualiteiten current events — news items
händelse gebeurtenis; evenement event — occurrence of social or personal importance
händelse episode; voorval; gebeuren; gebeurtenis incident — event or occurrence
händelse voorval; gebeurtenis occasion — happening
händelse voorval occurrence — actual instance where a situation arises
händelse gebeurtenis Ereignis — ein - meist bedeutsames - Geschehen oder Erlebnis
händelse geval FallStochastik, Logik: das Eintreten eines Zustandes
händelse geval; voorval; casus Kasusbildungssprachlich, selten: Gegenstand, Vorkommnis

Verwante vertalingen van händelse