Mat in het Nederlands vertaald uit het Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...

mat:
- levensmiddelen; voeding; voedsel; eten; spijs; eetwaren; proviand; spijziging; kost
Wiktionary:
- mat → eten, voedsel, voer, voeding, kost, voeder, voedingsmiddel, etenswaar, gerecht, spijs

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor mat (Zweeds) in het Nederlands

mat (livsmedlar)
de levensmiddelen
- levensmiddelen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
mat (kost)
de voeding; de voedsel; de spijs; de eetwaren; de proviand
- voeding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- voedsel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- spijs [de ~] zelfstandig naamwoord
- eetwaren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- proviand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
het eten
– wat je bij de maaltijd tot je neemt ¹
- eten [het ~] zelfstandig naamwoord
  - het eten is koud¹
mat (föda; näring; förplägnad)
de voeding; de voedsel; de spijziging; de kost
- voeding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- voedsel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- spijziging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- kost [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
het eten
– wat je bij de maaltijd tot je neemt ¹
- eten [het ~] zelfstandig naamwoord
  - het eten is koud¹

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
eetwaren	kost; mat
eten	föda; förplägnad; kost; mat; näring	måltid
kost	föda; förplägnad; mat; näring	kostnader; stöd; underhåll; underhållande
levensmiddelen	livsmedlar; mat	människoföda
proviand	kost; mat
spijs	kost; mat	mandelmassa
spijziging	föda; förplägnad; mat; näring
voeding	föda; förplägnad; kost; mat; näring	föda
voedsel	föda; förplägnad; kost; mat; näring	näringsämne; stöd; underhåll; underhållande
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
eten		få något att äta; förbruka; konsumera; käka; sluka; spisa; äta; äta hungrigt; äta med god aptit

Cross Translation:

From	To	Via
• mat	→ eten; voedsel	↔ food — any substance consumed by living organisms to sustain life
• mat	→ eten; voedsel; voer; voeding; kost; voeder; voedingsmiddel; etenswaar; gerecht; spijs	↔ nourriture — aliment.