Zweeds

Uitgebreide vertaling voor råda (Zweeds) in het Nederlands

råda:

råda werkwoord (råder, rådde, rått)

  1. råda (vara rådande; ha överhanden)
    heersen; de overhand hebben
    • heersen werkwoord (heers, heerst, heerste, heersten, geheerst)
    • de overhand hebben werkwoord (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)
  2. råda (förhärska; härska)
    heersen; heerschappij voeren
  3. råda (rekommendera; utse)
    aanbevelen; voordragen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren
    • aanbevelen werkwoord (beveel aan, beveelt aan, beval aan, bevolen aan, aanbevolen)
    • voordragen werkwoord (draag voor, draagt voor, droeg voor, droegen voor, voorgedragen)
    • aanraden werkwoord (raad aan, raadt aan, ried aan, rieden aan, aangeraden)
    • nomineren werkwoord (nomineer, nomineert, nomineerde, nomineerden, genomineerd)
  4. råda (föreslå; rekommendera)
    adviseren; aanraden; van raad dienen
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • aanraden werkwoord (raad aan, raadt aan, ried aan, rieden aan, aangeraden)
    • van raad dienen werkwoord
  5. råda (dominera; förhärska; härska)
    overheersen; domineren; de overhand hebben
    • overheersen werkwoord (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)
    • domineren werkwoord (domineer, domineert, domineerde, domineerden, gedomineerd)
    • de overhand hebben werkwoord (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)
  6. råda
    raadgeven
    • raadgeven werkwoord (geef raad, geeft raad, gaf raad, gaven raad, raad gegeven)

Conjugations for råda:

presens
  1. råder
  2. råder
  3. råder
  4. råder
  5. råder
  6. råder
imperfekt
  1. rådde
  2. rådde
  3. rådde
  4. rådde
  5. rådde
  6. rådde
framtid 1
  1. kommer att råda
  2. kommer att råda
  3. kommer att råda
  4. kommer att råda
  5. kommer att råda
  6. kommer att råda
framtid 2
  1. skall råda
  2. skall råda
  3. skall råda
  4. skall råda
  5. skall råda
  6. skall råda
conditional
  1. skulle råda
  2. skulle råda
  3. skulle råda
  4. skulle råda
  5. skulle råda
  6. skulle råda
perfekt particip
  1. har rått
  2. har rått
  3. har rått
  4. har rått
  5. har rått
  6. har rått
imperfekt particip
  1. hade rått
  2. hade rått
  3. hade rått
  4. hade rått
  5. hade rått
  6. hade rått
blandad
  1. råd!
  2. råd!
  3. rådd
  4. rådande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor råda:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbevelen rekommendera; råda; utse anbefalla; anprisa; rekommendera
aanraden föreslå; rekommendera; råda; utse
adviseren föreslå; rekommendera; råda föreslå; föreställa; rekomendera
de overhand hebben dominera; förhärska; ha överhanden; härska; råda; vara rådande
domineren dominera; förhärska; härska; råda
heerschappij voeren förhärska; härska; råda
heersen förhärska; ha överhanden; härska; råda; vara rådande ge uppdrag; kommandera; sprida en sjukdom
iemand recommanderen rekommendera; råda; utse
nomineren rekommendera; råda; utse
overheersen dominera; förhärska; härska; råda bemäktiga; ge uppdrag; kommandera; vara rådande
raadgeven råda
van raad dienen föreslå; rekommendera; råda
voordragen rekommendera; råda; utse deklamera; orera; recitera

Synoniemen voor "råda":


Wiktionary: råda


Cross Translation:
FromToVia
råda raadgeven; adviseren; advies geven advise — to give advice to; to offer an opinion; to counsel; to warn
råda adviseren; raden; aanraden conseiller — Indiquer à quelqu’un ce qu’il doit faire ou ne doit pas faire. (Sens général).
råda een wenk geven; influisteren; opperen; suggereren; bepraten; overhalen; overreden; te denken geven; bezielen; inboezemen; inspireren; inademen; ophalen; inblazen inspirerfaire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons.

Verwante vertalingen van råda