Duits

Uitgebreide synoniemen voor Glänzen in het Duits

Glänzen:

Glänzen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Glänzen
    Funkeln; Glänzen
    • Funkeln [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Glänzen [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. Glänzen
    Schimmern; Flimmern; Glänzen; Glitzern; Funkeln
  3. Glänzen
    Glänzen; der Schimmer
  4. Glänzen
    Lichtsignal; Flimmern; der Schimmer; Glitzern; Funkeln; Glänzen; Lichtzeichen
  5. Glänzen
    Blinken; Leuchten; Glänzen
    • Blinken [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Leuchten [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Glänzen [das ~] zelfstandig naamwoord
  6. Glänzen
    Scheinen; der Schimmer; Glänzen
  7. Glänzen
    der Glanz; Finish; der Schimmer; Glänzen
    • Glanz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Finish [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Schimmer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Glänzen [das ~] zelfstandig naamwoord