Duits

Uitgebreide synoniemen voor Schmutz in het Duits

Schmutz:

Schmutz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schmutz
    der Pup; die Kacke; der Schmutz; der Kot; der Kötel; der Dreck; die Exkremente; die Ausscheidung; die Fäkalien; der Mist
    • Pup [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kacke [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schmutz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kot [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kötel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Dreck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Exkremente [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Ausscheidung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fäkalien [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Mist [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Schmutz
    die Schmutzigkeit; der Schmutz; der Dreck; die Schlüpfrigkeit; die Schmierigkeit; die Fettigkeit
  3. der Schmutz
    die Beschmutzung; die Schmutzigkeit; der Schmutz; der Dreck
  4. der Schmutz
    der Dreck; der Schmutz; der Mist; der Kot
    • Dreck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schmutz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Mist [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kot [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. der Schmutz
    der Schmutz; die Sauerei; die Schmutzigkeit; die Schweinerei; die Dreckigkeit
  6. der Schmutz
    der Schmutz; der Schlamm; der Klacks; der Klecks; der Dreck; der Klumpen; der Matsch
    • Schmutz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schlamm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klacks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Dreck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klumpen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Matsch [der ~] zelfstandig naamwoord
  7. der Schmutz
    der Dreck; der Schmutz; die Schmutzigkeit; die Unsauberkeit

Alternatieve synoniemen voor "Schmutz":