Duits

Uitgebreide synoniemen voor sauber in het Duits

sauber:

sauber bijvoeglijk naamwoord

  1. sauber
    sauber; fleckenlos
  2. sauber
    sauber; gesäubert; rein; pur
    • sauber bijvoeglijk naamwoord
    • gesäubert bijvoeglijk naamwoord
    • rein bijvoeglijk naamwoord
    • pur bijvoeglijk naamwoord
  3. sauber
    sauber; aufgeräumt; reinlich; sauber und rein; gepflegt; ordentlich; hygienisch; rein; geordnet
  4. sauber
    sauber; aufgeräumt; sauber und rein; ordentlich
  5. sauber
    pur; unverfälscht; sauber; rein; lauter; glockenrein
  6. sauber
    ordentlich; sauber; gepflegt; tadellos; aufgeräumt
  7. sauber
    pur; rein; unverfälscht; sauber; unverschnitten; glockenrein; nicht verschnitten
  8. sauber
    brav; korrekt; gepflegt; angemessen; sauber; höflich; züchtig; tugendhaft; dezent; sittsam
  9. sauber
    rein; sauber; pur
    • rein bijvoeglijk naamwoord
    • sauber bijvoeglijk naamwoord
    • pur bijvoeglijk naamwoord
  10. sauber
    einwandfrei; fleckenlos; sauber; makellos; fehlerfrei; keimfrei; blitzblank; unbefleckt
  11. sauber
    bar; einfach; sauber; schier; wahr; rein; glatt; pur; unverfälscht
    • bar bijvoeglijk naamwoord
    • einfach bijvoeglijk naamwoord
    • sauber bijvoeglijk naamwoord
    • schier bijvoeglijk naamwoord
    • wahr bijvoeglijk naamwoord
    • rein bijvoeglijk naamwoord
    • glatt bijvoeglijk naamwoord
    • pur bijvoeglijk naamwoord
    • unverfälscht bijvoeglijk naamwoord
  12. sauber
    hygienisch; rein; sauber; reinlich; sauber und rein
  13. sauber
    unschuldig; rein; einwandfrei; fleckenlos; sauber; frisch; makellos; fehlerfrei; keusch; schneeweiß; unbefleckt; blütenweiß

Alternatieve synoniemen voor "sauber":


Verwante synoniemen voor sauber