Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Messband

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Messband

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Meßband:
- measuring-tape; measuring tape; tape measure; folding ruler; gauge
Wiktionary:
- Messband → tape measure, measuring tape

Duits

Uitgebreide vertaling voor Messband (Duits) in het Engels

Meßband:

Meßband [das ~] zelfstandig naamwoord

Meßband (Zentimeter; Metermaß; Bandmaß)
the measuring-tape; the measuring tape; the tape measure
- measuring-tape [the ~] zelfstandig naamwoord
- measuring tape [the ~] zelfstandig naamwoord
- tape measure [the ~] zelfstandig naamwoord
Meßband (Metermaß; Zollstock; Bandmaß; Zollstöcke)
the folding ruler; the gauge
- folding ruler [the ~] zelfstandig naamwoord
- gauge [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Meßband:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
folding ruler	Bandmaß; Metermaß; Meßband; Zollstock; Zollstöcke
gauge	Bandmaß; Metermaß; Meßband; Zollstock; Zollstöcke	Eichung; Gradmesser
measuring tape	Bandmaß; Metermaß; Meßband; Zentimeter
measuring-tape	Bandmaß; Metermaß; Meßband; Zentimeter
tape measure	Bandmaß; Metermaß; Meßband; Zentimeter
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gauge		Tiefe peilen; gleichrichten; kalibrieren; loten; sondieren; visieren

Wiktionary: Messband

Cross Translation:

From	To	Via
• Messband	→ tape measure; measuring tape	↔ mètre ruban — Instrument de mesure de longueurs constitué d’un ruban gradué.

Computer vertaling door derden:

Engels

Uitgebreide vertaling voor Messband (Engels) in het Duits

Messband: ^{(*Woord en zin splitter gebruikt)}

mess: Chaos; Durcheinander; Trümmerhaufen; Sauwirtschaft; Wirrwarr; Pfuscherei; Schutthaufen; Sudelei; verschmutzen; schmieren; kleckern; manschen; beschmutzen; panschen; beschmieren; verunreinigen; beklecksen; beflecken; schweinigeln; fummeln; pfuschen; stümpern; Rummel; Kram; Schweinerei; Rommel; Wirbel; Verwirrung; Unordnung; Gewirr; Verwüstung; Verworrenheit; Mühe; Umstände; verschwenden; verderben; vergeuden; vertun; vermasseln; verhunzen; Schererei; verkrümeln; vergießen; verpfuschen; viel Mühe; vermurksen; Geschmiere; Gesudel; Getue; Scherereien; Trara; Anhäufung; Aufhäufung; laufen; tropfen; triefen; abtropfen; sickern; durchsickern; tröpfeln; auslecken; herauströpfeln; Betrug; Schwindel; Krempel; Fälschung; Schwindelei; Plunder; Sammelsurium; Schiebung; Bauernfängerei; Betrügerei; Nepp; Pfuschwerk; Sauerei; Schmiererei; Geschmier
band: Band; Bündnis; Verbunden sein; Harmonie; Blaskapelle; Fanfare; Spielmannszug; Bande; Bereich; Inforegister

Computer vertaling door derden: