Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor laden (Duits) in het Engels
laden:
-
laden (beladen; einladen; befrachten; aufladen)
-
laden (einladen; aufladen; verladen; befrachten; beladen)
-
laden (aufladen)
-
laden (herausfordern; aufrufen; auffordern; vorladen; herbeirufen; einberufen; vor Gericht laden; fordern; erinnern; rufen; tagen; mahnen; dämmern)
-
laden (elektricität aufladen; belasten; einladen; aufladen; beladen; befrachten)
-
laden
Conjugations for laden:
Präsens
- lade
- lädst
- lädt
- laden
- ladet
- laden
Imperfekt
- ladete
- ladetest
- ladete
- ladeten
- ladetet
- ladeten
Perfekt
- habe geladen
- hast geladen
- hat geladen
- haben geladen
- habt geladen
- haben geladen
1. Konjunktiv [1]
- lade
- ladest
- lade
- laden
- ladet
- laden
2. Konjunktiv
- ladete
- ladetest
- ladete
- ladeten
- ladetet
- ladeten
Futur 1
- werde laden
- wirst laden
- wird laden
- werden laden
- werdet laden
- werden laden
1. Konjunktiv [2]
- würde laden
- würdest laden
- würde laden
- würden laden
- würdet laden
- würden laden
Diverses
- lade!
- ladet!
- laden Sie!
- geladen
- ladend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor laden:
Synoniemen voor "laden":
Wiktionary: laden
laden
Cross Translation:
verb
laden
-
(transitiv) jemanden auffordern, bei einer (staatlichen) Institution (z. B. vor Gericht) zu erscheinen
-
(transitiv) jemanden (zu einer Veranstaltung) einladen
- laden → invite
-
(transitiv) etwas auf oder in ein Fahrzeug oder auf ein Lasttier schaffen
- laden → load
-
(transitiv) (umgangssprachlich) aus einem Netzwerk empfangen
- laden → download
-
(transitiv) einen Akkumulator (Akku) oder Kondensator mit elektrischer Energie auffüllen
- laden → charge
-
(transitiv) eine Schusswaffe mit Munition versehen
- laden → load
-
(transitiv) von einem Datenspeicher lesen (lassen)
- laden → load
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• laden | → charge; load; burden; overload; pad; entrust; assign; commission; instruct; appoint; authorize; take charge | ↔ charger — garnir d’une charge. |
Laden:
-
der Laden (Geschäft; Handelsbetrieb)
-
der Laden
the shop-space
Vertaal Matrix voor Laden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
business | Geschäft; Handelsbetrieb; Laden | Affäre; Angelegenehiten; Angelegenheit; Begebenheit; Betrieb; Eintreten; Ereignis; Firma; Frage; Genossenschaft; Geschehen; Geschäft; Geschäfte; Geschäftsbetrieb; Gesellschaftsfirma; Handel; Handelsunternehmen; Handelsware; Holding; Holdinggesellschaft; Kaufware; Kommerzie; Sache; Unternehmen; Volkswirtschaft; Vorfall; Vorgang; Wirtschaft; Ökonomie |
charging | Laden | anrechnen; in Rechnung stellen |
employment | Geschäft; Handelsbetrieb; Laden | Anstellung; Arbeit; Arbeitsbeschaffung; Arbeitsplätze; Beruf; Beschäftigung; Einstellen; Engagieren; Fach |
occupation | Geschäft; Handelsbetrieb; Laden | Arbeit; Beruf; Besatzung; Beschäftigung; Besetzung; Besitzergreifung; Bewohnung; Einnahme; Einverleibung; Eroberung; Fach |
shop-space | Laden |
Synoniemen voor "Laden":
Wiktionary: Laden
Laden
Cross Translation:
noun
Laden
-
umgangssprachlich, übertragen: für Sache, Angelegenheit
- Laden → business
-
Architektur: Fensterverschluss
- Laden → shutter
-
Handel: Geschäft, also Räumlichkeit, in der Waren oder Dienstleistungen zum Verkauf angeboten werden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Laden | → shop | ↔ winkel — plaats waar koopwaar wordt verkocht |
Verwante vertalingen van laden
Engels
Uitgebreide vertaling voor laden (Engels) in het Duits
laden:
Vertaal Matrix voor laden:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | lade; ladle; load; load up | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | ladened; loaded; oppressed | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
belastet | laden; loaded | burdened |
trächtig | charged; filled; laden | with child; with young |
Verwante woorden van "laden":
Synoniemen voor "laden":
Verwante definities voor "laden":
laden vorm van lad:
-
the lad (guy; naughty boy; rascal; scamp; youth)
der Straßenjunge; der Bengel; der Flegel; der Rüpel; der Racker; der Lümmel; der Taugenichts; der Lausejunge; der Schelm; der Gauner; der Lausbube; der Frechdachs -
the lad (little boy; little chap)
-
the lad (bloke; chap; man; fellow)
-
the lad (young man; boy; youth; youngster)
-
the lad (guy; fellow; chap)