Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. imperativ:
  2. Imperativ:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Imperativ (Duits) in het Engels

imperativ:

imperativ bijvoeglijk naamwoord

  1. imperativ (zwingend; unabweislich)
    compelling; imperative

Vertaal Matrix voor imperativ:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
imperative Imperativ; Wesentlichste
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compelling imperativ; unabweislich; zwingend bewegend; emotional; ergreifend; herzergreifend; herzzerreißend; rührend; tragisch; unwiderstehlich; überzeugend
imperative imperativ; unabweislich; zwingend benötigt; dringend; dringend nötig; dringlich; erforderlich; essentiell; notwendig; nötig; stringent; unabweislich; unvermeidlich; zwangsläufig

Imperativ:

Imperativ [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Imperativ
    the imperative

Vertaal Matrix voor Imperativ:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
imperative Imperativ Wesentlichste
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
imperative benötigt; dringend; dringend nötig; dringlich; erforderlich; essentiell; imperativ; notwendig; nötig; stringent; unabweislich; unvermeidlich; zwangsläufig; zwingend

Synoniemen voor "Imperativ":

  • Befehlsform; Aussageweise; Modus
  • moralische Forderung

Wiktionary: Imperativ

Imperativ
noun
  1. Linguistik: grammatische Kategorie der Konjugation des Verbs, die benutzt wird, um Aufforderungen oder Befehle auszudrücken
Imperativ
noun
  1. imperative mood

Cross Translation:
FromToVia
Imperativ imperative mood gebiedende wijs — de vorm waarin een werkwoord gebruikt wordt als iets zeker gedaan moet worden

Computer vertaling door derden: