Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Anweisung:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Anweisung (Duits) in het Engels

Anweisung:

Anweisung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Anweisung (Zwangsbefehl; Auftrag; Erlaß; )
    the assignment; the order; the shibboleth; the instruction; the command; the parole; the cue; the motto
    • assignment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • order [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shibboleth [the ~] zelfstandig naamwoord
    • instruction [the ~] zelfstandig naamwoord
    • command [the ~] zelfstandig naamwoord
    • parole [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cue [the ~] zelfstandig naamwoord
    • motto [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Anweisung (Instruktion)
    the instruction; the assignment; the order; the command
  3. die Anweisung
    the statement; the action statement
    – The smallest executable entity within a programming language. 1
  4. die Anweisung
    the instruction
    – An action statement in any computer language, most often in machine or assembly language. Most programs consist of two types of statements: declarations and instructions. 1
  5. die Anweisung
    the statement
    – A compiled T-SQL query. 1

Vertaal Matrix voor Anweisung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
action statement Anweisung
assignment Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl Arbeitsauftrag; Aufgabe; Auftragserteilung; Zuweisung
command Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl Anführung; Auftrag; Autorität; Befehl; Beherrschung; Dienstbefehl; Erlaß; Führung; Gebot; Grad der Fähigkeiten; Heeresbefehl; Herrschaft; Kommando; Leitung; Macht; Oberbefehl; Obrigkeit; Reserviertheit; Spitze; Vorausgehen; Vorgehen; militärischer Befehl
cue Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl Anspielung; Billardstock; Fingerzeig; Hinweis; Indiz; Queue; Schimmer; Spur; Stapel; Stichwort; Tip; Wink
instruction Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl Auftrag; Briefing; Dienstbefehle; Gebrauchsanweisung; Kurs; Lehre; Unterricht; Vollmachten
motto Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl Devise; Grundsatz; Kennwort; Leitspruch; Losung; Motto; Parole; Phrase; Slogan; Spruch; Wahlspruch
order Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl Auftrag; Befehl; Bestellung; Bändchen; Dienstbefehl; Dienstbefehle; Erlaß; Gebot; Gleichmäßigkeit; Heeresbefehl; Kommando; Lieferung; Orden; Ordnung; Regelmäßigkeit; Reihenfolge; Stapelreihenfolge; Symmetrie; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen; Vollmachten; Z-Reihenfolge; Zustellung; militärischer Befehl
parole Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl Devise; Kennwort; Leitspruch; Losung; Motto; Parole; Phrase; Slogan; Spruch; Wahlspruch
shibboleth Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl
statement Anweisung Angeben; Annotation; Anordnung; Ansprache; Anzeige; Anzeigen; Aufgabe; Aufstellung; Aufzeichnung; Aufzählung; Ausdruck; Aussage; Aussprache; Ausspruch; Auszug; Behauptung; Bekanntgabe; Bekanntmachung; Bericht; Bestimmung; Bezeichnung; Botschaft; Darlegung; Eintragung; Erklärung; Erwähnung; Feststellung; Finanzaufstellung; Formulierung; Information; Kontoauszug; Meinungsäußerung; Meldung; Mitteilung; Notiz; Redensart; Redewendung; Regel; Satzung; Setzung; Sprichwort; Strafmandat; These; Verlautbarung; Vermerk; Verordnung; Verzeichnung; behauptung; Äußerung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
command anführen; anordnen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; dirigieren; erlassen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen
order Herr sein über; Maßregeln treffen; anfordern; ankündigen; anordnen; anrücken; ansagen; auftragen; austragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bekanntmachen; bestellen; diktieren; einen Brief diktieren; eingeben; einordnen; einteilen; erlassen; etwas erlaßen; führen; gebieten; heranrücken; herrschen; herrschen über; inOrdnungbringen; insHausliefern; katalogisieren; klassifizieren; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; liefern; ordnen; regeln; regieren; senden; steuern; verlesen; verordnen; vorschreiben; zustellen

Synoniemen voor "Anweisung":


Wiktionary: Anweisung

Anweisung
noun
  1. von einer Autorität erlassene Handlungsvorschrift; Anordnung, Befehl
Anweisung
noun
  1. that which instructs, or with which one is instructed
  2. authoritative decision from an official body, which may or may not have binding force
  3. computing: instruction in a computer program

Cross Translation:
FromToVia
Anweisung instruction consigne — Ordre, instruction