Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ausweg:
  2. Ausweg:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausweg (Duits) in het Engels

ausweg:

ausweg [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der ausweg (Ausbruchsmöglichkeit)
    the way out; the possible escape; the escape route

Vertaal Matrix voor ausweg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
escape route Ausbruchsmöglichkeit; ausweg Fluchtweg
possible escape Ausbruchsmöglichkeit; ausweg
way out Ausbruchsmöglichkeit; ausweg Ausgang; Ausweg

Ausweg:

Ausweg [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ausweg (Ausgang)
    the way out; the exit
    • way out [the ~] zelfstandig naamwoord
    • exit [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ausweg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exit Ausgang; Ausweg Ausfahrt
way out Ausgang; Ausweg Ausbruchsmöglichkeit; ausweg
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exit beenden

Synoniemen voor "Ausweg":


Wiktionary: Ausweg

Ausweg
noun
  1. im übertragenen Sinne: rettende Lösung in einer schwierigen Situation
  2. Weg, der aus einem (meist unangenehmen oder gefährlichen) Ort hinaus führen
Ausweg
noun
  1. a means for achieving an end
  2. way out
  3. something or someone turned to for safety

Cross Translation:
FromToVia
Ausweg angle; bias; device biaisobliquité, ligne ou sens oblique.
Ausweg detour; resort détouraction de s’écarter du chemin direct.
Ausweg resort faux-fuyantdéfaite ; échappatoire.