Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Gelenk:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gelenk (Duits) in het Engels

Gelenk:

Gelenk [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Gelenk (Gelenkknubbel)
    the joint; the ligature; the hinge; the hinge joint; the ball-and-socket joint
  2. Gelenk (Glied)
    the joint; the articulation

Vertaal Matrix voor Gelenk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
articulation Gelenk; Glied Artikulation; Aussprache; Formulierung
ball-and-socket joint Gelenk; Gelenkknubbel Gelenkknubbel; Kugelgelenk
hinge Gelenk; Gelenkknubbel Angel; Scharnier
hinge joint Gelenk; Gelenkknubbel Scharniergelenk
joint Gelenk; Gelenkknubbel; Glied Gelenkknubbel; Joint; Reihe; Schlaufenbogen; Schweißnaht
ligature Gelenk; Gelenkknubbel Binde; Ligatur; Verband
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joint aneinandergereiht; angeschlossen; betrifft mehrere Personen; eine Einheit formend; gemeinsam; gemeinschaftlich; verbunden; zusammenhängend

Synoniemen voor "Gelenk":


Wiktionary: Gelenk

Gelenk
noun
  1. Technik: bewegliche Verbindung von zwei mechanischen Bauteilen
  2. Anatomie: bewegliche Verbindung von Knochen
Gelenk
noun
  1. part of the body where bones join
  2. joint with freedom to rotate
  3. prominence on a bone

Cross Translation:
FromToVia
Gelenk joint gewricht — verbinding