Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Haushalt

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Haushalt

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Haushalt:
- budget
Wiktionary:
- Haushalt → housework, budget, household
- Haushalt → budget, housekeeping, household

Duits

Uitgebreide vertaling voor Haushalt (Duits) in het Engels

Haushalt:

Haushalt [der ~] zelfstandig naamwoord

der Haushalt (Budget; Etat)
the budget
- budget [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Haushalt:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
budget	Budget; Etat; Haushalt	Buchführung; Buchhaltung; Budget; Haushaltsplan; Rechnungsführung

Synoniemen voor "Haushalt":

Budget; Etat; Finanzplan; Haushaltsplan; Topf

Wiktionary: Haushalt

Haushalt

noun

Arbeit, die beim Zusammenleben von [1a] anfällt. Kurzform von Haushaltsarbeit
- Haushalt → housework
Einnahmen und Ausgaben von
- Haushalt → budget
Personengruppe, die zu [1a] gehört
- Haushalt → household

Haushalt

noun

those living in the same residence
- household → Haushalt
itemized summary of intended expenditure
- budget → Budget; Etat; Haushalt
amount of money or resources
- budget → Haushalt; Etat; Budget

Cross Translation:

From	To	Via
• Haushalt	→ budget	↔ begroting — raming van de te maken uitgaven voor de komende tijd
• Haushalt	→ housekeeping; household	↔ ménage — Gouvernement domestique.
• Haushalt	→ household	↔ ménage — Ensemble des personnes dont une famille est composée.
• Haushalt	→ household	↔ ménage — Association d’un homme et d’une femme mariés ensemble.

Verwante vertalingen van Haushalt