Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Strafe

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Strafe

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Strafe:
  2. strafen:
  3. Wiktionary:
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. Strafe:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Strafe (Duits) in het Engels

Strafe:

Strafe [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Strafe (Bestrafung; Züchtigung)
    the punishment
  2. die Strafe (Strafzettel)
    the penalty; the fine; the ticket
    • penalty [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fine [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ticket [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Strafe (Buße; Geldbuße; Geldstrafe; )
    the monetary penalty; the fine

Vertaal Matrix voor Strafe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fine Buße; Geldbuße; Geldstrafe; Strafe; Strafmandat; Strafstoß; Strafzettel; Sühne; Zollstrafe Buße; Büßen; Geldbuße; Geldstrafe
monetary penalty Buße; Geldbuße; Geldstrafe; Strafe; Strafmandat; Strafstoß; Sühne; Zollstrafe
penalty Strafe; Strafzettel Elfmeter; Elfmeterstoß; Strafmaßnahme; Strafschuß; Strafstoß
punishment Bestrafung; Strafe; Züchtigung Bestrafung; Freiheitsstrafe; Gefängnisstrafe; Haft; Strafinstrument; Strafmittel; Züchtigung
ticket Strafe; Strafzettel Aufkleber; Beförderungsausweis; Beleg; Bescheinigung; Eintrittskarte; Empfangsbestätigung; Empfangsschein; Etikett; Fahrkarte; Fahrschein; Karte; Label; Plakatkleber; Platzkarte; Quittung; Rückschein; Sticker; Ticket
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fine eine Geldbuße auferlegen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fine angenehm; bewährt; dünn; einverstanden; erfreulich; erprobt; fabelhaft; fein; freundlich; freundschaftlich; gefällig; gemütlich; gesellig; gut; gutartig; herrlich; hervorragend; in Ordnung; kameradschaftlich; liebenswürdig; nett; prima; probat; pudelwohl; richtig; riesig; sauwohl; schön; sehr gut; subtil; sympathisch; tadellos; umgänglich; zart

Synoniemen voor "Strafe":


Wiktionary: Strafe

Strafe
noun
  1. Sanktion, wegen Fehlverhalten erhaltene Reaktion
Strafe
noun
  1. punishment
  2. legal sentence
  3. punishment for violating rules of procedure
  4. the act of punishing
  5. punishment imposed on a person convicted of a crime
Cross Translation:
FromToVia
• Strafe → penalty; punishment ↔ straf — maatregel of behandeling ter vergelding van een misdaad of overtreding
• Strafe → fine ↔ amende — Peine pécuniaire imposée par la justice.
• Strafe → traffic ticket; parking ticket; fine ↔ contravention — Amende (4)
• Strafe → punishment; penalty; retribution ↔ punition — action de punir.
• Strafe → penalty ↔ pénalité — système de peines établi par les lois.

strafen:

strafen werkwoord (strafe, strafst, straft, strafte, straftet, gestraft)

  1. strafen (bestrafen)
    to punish; to castigate; to chasten; to chastise
    • punish werkwoord (punishes, punished, punishing)
    • castigate werkwoord (castigates, castigated, castigating)
    • chasten werkwoord (chastens, chastened, chastening)
    • chastise werkwoord (chastises, chastised, chastising)
  2. strafen (bestrafen; züchtigen)
    to penalize; to inflict disciplinary punishment; to punish; to reprimand; to rebuke; to penalise
    • penalize werkwoord, Amerikaans (penalizes, penalized, penalizing)
    • inflict disciplinary punishment werkwoord (inflicts disciplinary punishment, inflicted disciplinary punishment, inflicting disciplinary punishment)
    • punish werkwoord (punishes, punished, punishing)
    • reprimand werkwoord (reprimands, reprimanded, reprimanding)
    • rebuke werkwoord (rebukes, rebuked, rebuking)
    • penalise werkwoord, Brits
  3. strafen (züchtigen; kasteien; bestrafen)
    to chastise; to discipline; to punish
    • chastise werkwoord (chastises, chastised, chastising)
    • discipline werkwoord (disciplines, disciplined, disciplining)
    • punish werkwoord (punishes, punished, punishing)

Conjugations for strafen:

Präsens
  1. strafe
  2. strafst
  3. straft
  4. strafen
  5. straft
  6. strafen
Imperfekt
  1. strafte
  2. straftest
  3. strafte
  4. straften
  5. straftet
  6. straften
Perfekt
  1. habe gestraft
  2. hast gestraft
  3. hat gestraft
  4. haben gestraft
  5. habt gestraft
  6. haben gestraft
1. Konjunktiv [1]
  1. strafe
  2. strafest
  3. strafe
  4. strafen
  5. strafet
  6. strafen
2. Konjunktiv
  1. strafte
  2. straftest
  3. strafte
  4. straften
  5. straftet
  6. straften
Futur 1
  1. werde strafen
  2. wirst strafen
  3. wird strafen
  4. werden strafen
  5. werdet strafen
  6. werden strafen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde strafen
  2. würdest strafen
  3. würde strafen
  4. würden strafen
  5. würdet strafen
  6. würden strafen
Diverses
  1. straf!
  2. straft!
  3. strafen Sie!
  5. gestraft
  6. strafend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor strafen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
discipline Anordnung; Bestimmung; Disziplin; Fach; Fachgebiet; Fachwissenschaft; Fügung; Ordnung; Regel; Sektor; Unterwerfung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zucht
reprimand Belehrung; Bestrafung; Ermahnung; Rüffel; Rüge; Tadel; Verweis; Zurechtweisung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
castigate bestrafen; strafen anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; bestrafen; durchprügeln; ermahnen; kritisieren; rügen; schelten; tadeln; verketzern; verprügeln; verteufeln; verweisen; warnen; zurechtweisen; zusammenschlagen
chasten bestrafen; strafen abtreiben; aufklären; klären; läutern; reinigen; säubern
chastise bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen
discipline bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen
inflict disciplinary punishment bestrafen; strafen; züchtigen
penalise bestrafen; strafen; züchtigen
penalize bestrafen; strafen; züchtigen
punish bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen
rebuke bestrafen; strafen; züchtigen aussetzen; bemerken; bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem einen Vorwurf machen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; warnen; wegschaffen; zurechtweisen
reprimand bestrafen; strafen; züchtigen aussetzen; bemerken; bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem einen Vorwurf machen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; warnen; wegschaffen; zurechtweisen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
punish eisern; fest; handfest; straff; streng

Synoniemen voor "strafen":


Wiktionary: strafen

strafen
verb
  1. (transitiv) eine unangenehme Erfahrung machen lassen, als Folge einer nicht erwünschten Handlung; eine Strafe auferlegen
strafen
verb
  1. to cause to suffer for crime or misconduct
Cross Translation:
FromToVia
• strafen → castigate; sentence; punish ↔ straffen — negatieve consequenties verbinden aan een als verkeerd geziene daad
• strafen → punish; chastise; penalize ↔ punir — infliger une correction à quelqu’un.

Verwante vertalingen van Strafe



Engels

Uitgebreide vertaling voor Strafe (Engels) in het Duits

strafe:


Synoniemen voor "strafe":


Verwante definities voor "strafe":

  1. an attack of machine-gun fire or cannon fire from a low flying airplane1
    • the next morning they carried out a strafe of enemy airfields1
  2. attack with machine guns or cannon fire from a low-flying plane1
    • civilians were strafed in an effort to force the country's surrender1

Wiktionary: strafe

Cross Translation:
FromToVia
• strafe → anfallen; angreifen; ausfallen; befallen; überfallen; attackieren; losgehen auf; anfechten; in Angriff nehmen; sich machen an; sich hermachen über; zerfressen; zerstören; schädigen; den Kampf beginnen ↔ assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
• strafe → anfallen; angreifen; ausfallen; befallen; überfallen; attackieren; losgehen auf; anfechten; in Angriff nehmen; sich machen an; sich hermachen über; zerfressen; zerstören; schädigen; den Kampf beginnen; herfallen über ↔ attaquer — assaillir par agression.
• strafe → beschießen; bombardieren ↔ bombarder — attaquer une ville, une place, une position militaire avec de l’artillerie terrestre, maritime ou, larguer des bombes avec d'un aéronef.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0518 seconde
Page rendered in 1.0 seconds