Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. zapfen:
  2. Zapfen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Zapfen (Duits) in het Engels

zapfen:

zapfen werkwoord (zapfe, zapfst, zapft, zapfte, zapftet, gezapft)

  1. zapfen (abnehmen; abzapfen)
    to tap
    • tap werkwoord (taps, tapped, tapping)
  2. zapfen (umfüllen; abzapfen)
    to rack
    • rack werkwoord (racks, racked, racking)

Conjugations for zapfen:

Präsens
  1. zapfe
  2. zapfst
  3. zapft
  4. zapfen
  5. zapft
  6. zapfen
Imperfekt
  1. zapfte
  2. zapftest
  3. zapfte
  4. zapften
  5. zapftet
  6. zapften
Perfekt
  1. habe gezapft
  2. hast gezapft
  3. hat gezapft
  4. haben gezapft
  5. habt gezapft
  6. haben gezapft
1. Konjunktiv [1]
  1. zapfe
  2. zapfest
  3. zapfe
  4. zapfen
  5. zapfet
  6. zapfen
2. Konjunktiv
  1. zapfte
  2. zapftest
  3. zapfte
  4. zapften
  5. zapftet
  6. zapften
Futur 1
  1. werde zapfen
  2. wirst zapfen
  3. wird zapfen
  4. werden zapfen
  5. werdet zapfen
  6. werden zapfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zapfen
  2. würdest zapfen
  3. würde zapfen
  4. würden zapfen
  5. würdet zapfen
  6. würden zapfen
Diverses
  1. zapf!
  2. zapft!
  3. zapfen Sie!
  4. gezapft
  5. zapfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zapfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rack Folter; Folterbank; Folterbänke; Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Regal; Spalier; Stellage; Ständer
tap Absperrhahn; Hahn; Hähne; Klaps; Kran; Wasserhahn; Wasserhähne; Wasserkran; abklopfen; leichter Schlag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rack abzapfen; umfüllen; zapfen durchprügeln; verprügeln; zusammenschlagen
tap abnehmen; abzapfen; zapfen abklopfen; anrühren; anstoßen; antupfen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; klopfen; leicht berühren; pochen; streifen; ticken; tippen; tupfen

Wiktionary: zapfen


Cross Translation:
FromToVia
zapfen reprint; pull back; take back; withdraw; retrieve; pull; draw back retirertirer à nouveau.

Zapfen:

Zapfen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Zapfen (Bolz; Stift; Keil; )
    the pin; the peg; the plug
    • pin [the ~] zelfstandig naamwoord
    • peg [the ~] zelfstandig naamwoord
    • plug [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Zapfen (Eiszapfen; Zacke)
    the icicle
    • icicle [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Zapfen (Kegel)
    the cone
    • cone [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zapfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cone Kegel; Zapfen Tüte
icicle Eiszapfen; Zacke; Zapfen Eiszapfen
peg Bolz; Feder; Flaum; Griffel; Keil; Nadel; Nagel; Pflock; Spieß; Stift; Zapfen Aufhänger; Gläschen; Haken; Keil; Nauerdübel; Schnaps; Sicherungsschraube; Stehempfang
pin Bolz; Feder; Flaum; Griffel; Keil; Nadel; Nagel; Pflock; Spieß; Stift; Zapfen Anstecknadel; Haarnadel; Keil; Nadel; Sicherungsschraube; Spange; Stecknadel; kleine Nadel
plug Bolz; Feder; Flaum; Griffel; Keil; Nadel; Nagel; Pflock; Spieß; Stift; Zapfen Nauerdübel; Stecker
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pin anheften; anstecken; einpassen; festheften; feststecken; klemmen; mit einer Stecknadel befestigen; zustecken
plug abdichten; abschliessen; annoncieren; inserieren; schließen; sperren; verschließen; zumachen

Synoniemen voor "Zapfen":


Wiktionary: Zapfen

Zapfen
noun
  1. Botanik: Verholzte, ährenförmige Blütenstände, z. B. von Koniferen und Erlen
Zapfen
noun
  1. fruit of conifers
  2. -
  3. device to dispense liquid
adjective
  1. being of crucial importance; central, key

Cross Translation:
FromToVia
Zapfen cone; cone cell cône — Biologie
Zapfen faucet; tap; spigot; stopcock robinet — Pièce servant à retenir un fluide.