Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: gebunden

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: gebunden

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gebunden:
  2. binden:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gebunden (Duits) in het Engels

gebunden:

gebunden bijvoeglijk naamwoord

  1. gebunden (seimig)
    racy
    • racy bijvoeglijk naamwoord
  2. gebunden (gezwungen; unfrei)
    bound; committed; tied
  3. gebunden
    bound
    – Limited in performance or speed; for example, an input/output-bound system is limited by the speed of its input and output devices (keyboard, disk drives, and so on), even though the processor or program is capable of performing at a higher rate. 1
    • bound bijvoeglijk naamwoord
  4. gebunden
    bound
    – Of, pertaining to, or characteristic of a file that can be managed using the source control features in tools such as Visual Studio and Expression Blend. 1
    • bound bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gebunden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bound Begrenzung; Grenze
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bound begrenzen; beschränken; eindämmen; einschränken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bound gebunden; gezwungen; unfrei erforderlich; gezwungen; obligatorisch; ordnungsgemäß; reglementarisch; verbindlich; verpflichtet; vorschriftsmäßig
committed gebunden; gezwungen; unfrei erforderlich; gezwungen; hingebungsvoll; obligatorisch; ordnungsgemäß; reglementarisch; unfrei; unfreiwillig; verbindlich; verpflichtet; vorschriftsmäßig; zwangsmässig
racy gebunden; seimig
tied gebunden; gezwungen; unfrei gezwungen; obligatorisch; unfrei; unfreiwillig; verbindlich; verpflichtet; zwangsmässig

Synoniemen voor "gebunden":


Wiktionary: gebunden

gebunden
noun
  1. slur curve
adverb
  1. music: smoothly, in a connected manner

binden:

binden werkwoord (binde, bindest, bindet, band, bandet, gebunden)

  1. binden (Bücher binden)
    binding; bookbinding
  2. binden (zurren; schnüren; festlegen; )
    to tie; to bind; to lash
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • lash werkwoord (lashes, lashed, lashing)
  3. binden (anbinden; festbinden; festmachen; )
    to tie up
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
  4. binden
    to bind
    – To connect a control to a field or group in the data source so that data entered into the control is saved to the corresponding field or group. When a control is unbound, it is not connected to a field or group, and data entered into the control is not saved. 1
    • bind werkwoord (binds, binding)

Conjugations for binden:

Präsens
  1. binde
  2. bindest
  3. bindet
  4. binden
  5. bindet
  6. binden
Imperfekt
  1. band
  2. bandest
  3. band
  4. banden
  5. bandet
  6. banden
Perfekt
  1. habe gebunden
  2. hast gebunden
  3. hat gebunden
  4. haben gebunden
  5. habt gebunden
  6. haben gebunden
1. Konjunktiv [1]
  1. binde
  2. bindest
  3. binde
  4. binden
  5. bindet
  6. binden
2. Konjunktiv
  1. bände
  2. bändest
  3. bände
  4. bänden
  5. bändet
  6. bänden
Futur 1
  1. werde binden
  2. wirst binden
  3. wird binden
  4. werden binden
  5. werdet binden
  6. werden binden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde binden
  2. würdest binden
  3. würde binden
  4. würden binden
  5. würdet binden
  6. würden binden
Diverses
  1. binde
  2. bindet!
  3. binden Sie!
  5. gebunden
  6. bindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor binden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding Band; Binden; Bindung; Buchumschlag; Bündnis; Datenbindung; Einband; Einschlag; Umschlag; Verbunden sein
lash Handschlag; Handschläge; Wimper
tie Halstuch; Klotz am Bein; Knöpfe; Krawatte; Schal; Schlips
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bind anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren abdichten; abschliessen; anbinden; anknöpfen; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; knoten; ködern; mit der Schlinge fangen; schließen; schnüren; sperren; verbinden; verknoten; verschließen; zumachen; zusammenbinden; zusammenbringen
binding Bücher binden; binden
bookbinding Bücher binden; binden
lash anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren durchprügeln; verprügeln; zusammenschlagen
tie anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren anbinden; anketten; anknöpfen; anreihen; aufreien; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
tie up anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten anbinden; anketten; anknöpfen; anlegen; aufbinden; aufknoten; befestigen; den Mund verbieten; dokumentieren; einhaken; erpressen; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festsetzen; heften; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verankern; verknoten; vertäuen; zubinden; zumachen; zusammenbinden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding bindende; schlüssig; stringent

Synoniemen voor "binden":


Wiktionary: binden

binden
  1. (intransitiv) Töne legato spielen
    • binden → tie
  2. (reflexiv) sich verpflichten
  3. (transitiv) durch ein Band zusammenhalten
    • binden → tie
binden
verb
  1. to stick together
  2. transitive put together in a cover, as of books
  3. to fasten with a band
  4. to attach or fasten with string
Cross Translation:
FromToVia
• binden → tie ↔ binden — vastmaken (evt. figuurlijk)
• binden → hoop; ring ↔ cercler — garnir, entourer de cerceaux, de cercles.
• binden → knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
• binden → bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0776 seconde
Page rendered in 1.0 seconds