Duits

Uitgebreide vertaling voor grapschen (Duits) in het Engels

grapschen:

grapschen werkwoord (grapsche, grapschst, grapscht, grapschte, grapschtet, gegrapscht)

  1. grapschen (wegkappern; klemmen; krallen)
    to grasp; caught; to snatch; to seize; to grip; to catch; to snatch away; to drag; to clutch; to yearn; to reach; to slog away; to toil and moil; to rummage about; to rout; to clasp; to pilfer; to snout; to slave away; to stick; to root; to scratch
    • grasp werkwoord (grasps, grasped, grasping)
    • caught werkwoord
    • snatch werkwoord (snatchs, snatched, snatching)
    • seize werkwoord (seizes, seized, seizing)
    • grip werkwoord (grips, gripped, gripping)
    • catch werkwoord (catches, catched, catching)
    • snatch away werkwoord (snatchs away, snatched away, snatching away)
    • drag werkwoord (drags, dragged, dragging)
    • clutch werkwoord (clutchs, clutched, clutching)
    • yearn werkwoord (yearns, yearned, yearning)
    • reach werkwoord (reachs, reached, reaching)
    • slog away werkwoord (slogs away, slogged away, slogging away)
    • toil and moil werkwoord (toils and moil, toiled and moiled, toiling and moiling)
    • rummage about werkwoord (rummages about, rummaged about, rummaging about)
    • rout werkwoord (routs, routed, routing)
    • clasp werkwoord (clasps, clasped, clasping)
    • pilfer werkwoord (pilfers, pilfered, pilfering)
    • snout werkwoord (snouts, snouted, snouting)
    • slave away werkwoord (slaves away, slaved away, slaving away)
    • stick werkwoord (sticks, sticked, sticking)
    • root werkwoord (roots, rooted, rooting)
    • scratch werkwoord (scratches, scratched, scratching)
  2. grapschen (wühlen; stöbern; kramen; )
    to grabble
    • grabble werkwoord (grabbles, grabbled, grabbling)

Conjugations for grapschen:

Präsens
  1. grapsche
  2. grapschst
  3. grapscht
  4. grapschen
  5. grapscht
  6. grapschen
Imperfekt
  1. grapschte
  2. grapschtest
  3. grapschte
  4. grapschten
  5. grapschtet
  6. grapschten
Perfekt
  1. habe gegrapscht
  2. hast gegrapscht
  3. hat gegrapscht
  4. haben gegrapscht
  5. habt gegrapscht
  6. haben gegrapscht
1. Konjunktiv [1]
  1. grapsche
  2. grapschest
  3. grapsche
  4. grapschen
  5. grapschet
  6. grapschen
2. Konjunktiv
  1. grapschte
  2. grapschtest
  3. grapschte
  4. grapschten
  5. grapschtet
  6. grapschten
Futur 1
  1. werde grapschen
  2. wirst grapschen
  3. wird grapschen
  4. werden grapschen
  5. werdet grapschen
  6. werden grapschen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde grapschen
  2. würdest grapschen
  3. würde grapschen
  4. würden grapschen
  5. würdet grapschen
  6. würden grapschen
Diverses
  1. grapsche!
  2. grapscht!
  3. grapschen Sie!
  4. gegrapscht
  5. grapschend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor grapschen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catch Abfang; Beute; Fang; Riegel; Schnappschloß; Schnappverschluß; Türriegel
clasp Riegel; Schloß; Schnappverschluß
clutch Kupplungspedal; Schaltpedal
drag Dragge; Dregganker; Ergernis; Ergernisse; Irritation; Jagdauto; Jeep; Luftwiderstand; Störung; Zug von eine Zigarette; Ärger; Ärgernis
grasp Verstehen
grip Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick
reach Bandbreite; Bereich; Reichweite; Reichweite der Klicks; Strecke; Teilstrecke
root Stamm
scratch Kratzer; Linie; Schramme; Strich
snout Fresse; Klappe; Mund; Schnabel; Schnauze; Schwätzer
stick Hockeyschläger; Knüppel; Reis; Schacht; Schaft; Schaltknüppel; Schlagholz; Stab; Stamm; Stange; Stock; junger Zweig
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catch grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abfangen; anfassen; anpacken; auffangen; auftragen; begreifen; bestricken; charmieren; davontragen; eingreifen; einpacken; einschlagen; einwickeln; erbeuten; erfassen; ergreifen; erhaschen; ernähren; ertappen; erwischen; etwas bekommen; fangen; fassen; fesseln; festgreifen; festhalten; festnehmen; füttern; grabbeln; greifen; hervorholen; kriegen; packen; schnappen; speisen; unverlangt bekommen; verhaften; verpflegen; verwickeln; wickeln; zugreifen; überlisten
caught grapschen; klemmen; krallen; wegkappern
clasp grapschen; klemmen; krallen; wegkappern anfassen; anpacken; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; klammern; umklammern; zugreifen; zwängen
clutch grapschen; klemmen; krallen; wegkappern klammern; umklammern; zwängen
drag grapschen; klemmen; krallen; wegkappern dreggen; fortziehen; heranziehen; schleppen; surren; tragen; wuchten; zerren; ziehen; zurren
grabble grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen durchwühlen
grasp grapschen; klemmen; krallen; wegkappern anfassen; anpacken; begreifen; durchschauen; einsehen; erkennen; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; kapieren; klammern; realisieren; umklammern; verstehen; zugreifen; zwängen
grip grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abfangen; anfassen; anpacken; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festgreifen; festhalten; festnehmen; greifen; klammern; kriegen; packen; umklammern; verhaften; verwickeln; zugreifen; zwängen; überlisten
pilfer grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; abstauben; abstäuben; einstecken; enteignen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
reach grapschen; klemmen; krallen; wegkappern angelangen; bereichen; davontragen; durchdringen; erreichen; erzielen; langen nach; reichen bis
root grapschen; klemmen; krallen; wegkappern durchwühlen; einwachsen; festwachsen; grabbeln; scharren; wurzeln; wühlen
rout grapschen; klemmen; krallen; wegkappern durchwühlen; grabbeln; scharren; wühlen
rummage about grapschen; klemmen; krallen; wegkappern grabbeln; herumkramen; kramen; stöbern; wühlen
scratch grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abkratzen; abscheuern; jucken; kratzen; kratzen auf; schaben; sich scheuern
seize grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abfangen; aneignen; anfassen; anpacken; aufschnappen; bekommen; bemächtigen; beschlagnahmen; bestricken; eingreifen; einpacken; einziehen; erfassen; ergreifen; erhaschen; erobern; ertappen; erwerben; erwischen; etwas bekommen; fangen; fassen; fesseln; festgreifen; festhalten; festnehmen; gewinnen; grabbeln; greifen; hervorholen; in Beschlag nehmen; klammern; konfiszieren; kriegen; packen; schnappen; sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen; umklammern; verhaften; verwickeln; zugreifen; zulangen; zwängen; überfallen; überlisten
slave away grapschen; klemmen; krallen; wegkappern schuften; sich abarbeiten; sich abmühen; sich abrackern
slog away grapschen; klemmen; krallen; wegkappern
snatch grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; ausplündern; ausrauben; einstecken; entwenden; erfassen; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen; hinterziehen; klauen; plündern; rauben; schnappen; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegreißen; wegrücken; wegschnappen; überfallen
snatch away grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abstauben; abstäuben; enteignen; entwenden; klauen; rauben; stehlen; wegreißen; wegrücken
snout grapschen; klemmen; krallen; wegkappern
stick grapschen; klemmen; krallen; wegkappern anbacken; ankleben; anleimen; aufsitzen; aussetzen; festfahren; festkleben; festsitzen; gleichbleibend; haften; hapern; heften; hängenbleiben; in Nöten sein; kleben; leimen; stagnieren; stocken; zusammenkleben
toil and moil grapschen; klemmen; krallen; wegkappern
yearn grapschen; klemmen; krallen; wegkappern herbeisehnen; hoffen; schmachten; sich sehnen; verlangen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
caught erfaßt; gefaßt; geschnappt

Synoniemen voor "grapschen":


Wiktionary: grapschen

grapschen
verb
  1. (umgangssprachlich), (intransitiv) schnell nach etwas greifen, schnell irgendwohin greifen
  2. (umgangssprachlich), (transitiv)