Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: scherzen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: scherzen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. scherzen:
  2. Scherzen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor scherzen (Duits) in het Engels

scherzen:

scherzen werkwoord (scherze, scherzest, scherzt, scherzte, scherztet, gescherzt)

  1. scherzen (spaßen; herumtollen)
    to joke; to banter; to jape; to poke fun at; to play a joke; to do something silly; to commit foolery; to play a trick; to make fun of; to jest
    • joke werkwoord (jokes, joked, joking)
    • banter werkwoord (banters, bantered, bantering)
    • jape werkwoord (japes, japed, japing)
    • poke fun at werkwoord (pokes fun at, poked fun at, poking fun at)
    • play a joke werkwoord (plays a joke, played a joke, playing a joke)
    • do something silly werkwoord (does something silly, did something silly, doing something silly)
    • commit foolery werkwoord (commits foolery, committed foolery, committing foolery)
    • play a trick werkwoord (plays a trick, played a trick, playing a trick)
    • make fun of werkwoord (makes fun of, made fun of, making fun of)
    • jest werkwoord (jests, jested, jesting)
  2. scherzen (sich balgen; balgen; herumtollen; toben; schäkern)
    to romp; to romp around; to frolic; to horse around; to run around wildly; to play; to let oneself go
    • romp werkwoord (romps, romped, romping)
    • romp around werkwoord (romps around, romped around, romping around)
    • frolic werkwoord (frolics, frolicked, frolicking)
    • horse around werkwoord (horses around, horsed around, horsing around)
    • run around wildly werkwoord (runs around wildly, ran around wildly, running around wildly)
    • play werkwoord (plays, played, playing)
    • let oneself go werkwoord (lets oneself go, let oneself go, letting oneself go)
  3. scherzen (spassen)
    to banter; to joke
    • banter werkwoord (banters, bantered, bantering)
    • joke werkwoord (jokes, joked, joking)

Conjugations for scherzen:

Präsens
  1. scherze
  2. scherzest
  3. scherzt
  4. scherzen
  5. scherzt
  6. scherzen
Imperfekt
  1. scherzte
  2. scherztest
  3. scherzte
  4. scherzten
  5. scherztet
  6. scherzten
Perfekt
  1. habe gescherzt
  2. hast gescherzt
  3. hat gescherzt
  4. haben gescherzt
  5. habt gescherzt
  6. haben gescherzt
1. Konjunktiv [1]
  1. scherze
  2. scherzest
  3. scherze
  4. scherzen
  5. scherzet
  6. scherzen
2. Konjunktiv
  1. scherzte
  2. scherztest
  3. scherzte
  4. scherzten
  5. scherztet
  6. scherzten
Futur 1
  1. werde scherzen
  2. wirst scherzen
  3. wird scherzen
  4. werden scherzen
  5. werdet scherzen
  6. werden scherzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde scherzen
  2. würdest scherzen
  3. würde scherzen
  4. würden scherzen
  5. würdet scherzen
  6. würden scherzen
Diverses
  1. scherz!
  2. scherzt!
  3. scherzen Sie!
  5. gescherzt
  6. scherzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor scherzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
banter Dummheit; Flause; Freude; Fröhlichkeit; Keckheit; Narrheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Torheit; Ulk; Unsinn; Verrücktheit; Witz
jest Scherz; Scherzen; Spaß; Spaßmacherei; Ulken
joke Farce; Keckheit; Scherz; Scherzen; Spaß; Spaßmacherei; Späßchen; Streich; Täuschung; Ulk; Ulken; Witz
play Abweichung; Bühnenstück; Drama; Glücksspiel; Kinderspiel; Marge; Partie; Runde; Schauspiel; Schlacht; Spiel; Spielchen; Spielen; Spielraum; Streit; Stück; Wettbewerb; Wettkampf; Wettstreit
poke fun at Gespött; Spott; Spöttelei; Spötterei; Verhöhnen; Verspotten
romp Geleier; Genörgel; Gequengel; Geschwätz; Geseire; Getratsch; Gezänk; Herumtollen; Klönen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
banter herumtollen; scherzen; spassen; spaßen
commit foolery herumtollen; scherzen; spaßen
do something silly herumtollen; scherzen; spaßen
frolic balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben hinken; hüpfen; tänzeln
horse around balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben
jape herumtollen; scherzen; spaßen
jest herumtollen; scherzen; spaßen
joke herumtollen; scherzen; spassen; spaßen schäkern; spaßen
let oneself go balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben
make fun of herumtollen; scherzen; spaßen höhnen; spotten über; verhöhnen; verspotten
play balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben bespielen; darstellen; spielen; tun als ob; wiedergeben
play a joke herumtollen; scherzen; spaßen
play a trick herumtollen; scherzen; spaßen ausfädeln; aushecken; treiben
poke fun at herumtollen; scherzen; spaßen höhnen; spotten über; verhöhnen; verspotten
romp balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben herumtollen; sich balgen
romp around balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben
run around wildly balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben

Synoniemen voor "scherzen":

  • albern; flachsen; Jux machen; juxen; spaßen; ulken; Witze machen; witzeln

Wiktionary: scherzen

scherzen
verb
  1. intransitiv: Spaß machen, einen Scherz machen, es nicht ernst meinen
scherzen
verb
  1. do for amusement
  2. behave playfully and uninhibitedly
  3. to engage in banter
Cross Translation:
FromToVia
• scherzen → banter; jest; joke ↔ badiner — plaisanter, prendre quelque chose à la légère, parler ou écrire d’une manière enjouée.
• scherzen → joke; kid; jest ↔ plaisanter — badiner, dire ou faire quelque chose pour amuser, pour faire rire les autres.
• scherzen → tease; rail; ridicule; joke ↔ railler — plaisanter quelqu’un ou quelque chose, lui parler ou en parler avec moquerie.

Scherzen:

Scherzen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Scherzen (Scherz; Spaßmacherei)
    the joke; the gag; the quip; the jest; the pleasantry; the witticism; the witty remark
    • joke [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gag [the ~] zelfstandig naamwoord
    • quip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • jest [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pleasantry [the ~] zelfstandig naamwoord
    • witticism [the ~] zelfstandig naamwoord
    • witty remark [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. Scherzen (Spaßmacherei; Ulken)
    the joke; the drollery; the jest; the witticism; the waggishness; the witty saying

Vertaal Matrix voor Scherzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drollery Scherzen; Spaßmacherei; Ulken Drolligkeit; Spaßmacherei; Witzigkeit
gag Scherz; Scherzen; Spaßmacherei
jest Scherz; Scherzen; Spaßmacherei; Ulken Scherz; Spaß
joke Scherz; Scherzen; Spaßmacherei; Ulken Farce; Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Täuschung; Ulk; Witz
pleasantry Scherz; Scherzen; Spaßmacherei Scherz; Spaß
quip Scherz; Scherzen; Spaßmacherei
waggishness Scherzen; Spaßmacherei; Ulken Drolligkeit; Spaßmacherei; Witzigkeit
witticism Scherz; Scherzen; Spaßmacherei; Ulken
witty remark Scherz; Scherzen; Spaßmacherei
witty saying Scherzen; Spaßmacherei; Ulken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gag bedrängen; beklemmen; festhalten; festklammern
jest herumtollen; scherzen; spaßen
joke herumtollen; scherzen; schäkern; spassen; spaßen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0501 seconde
Page rendered in 1.0 seconds