Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Übung:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Übung (Duits) in het Engels

Übung:

Übung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Übung (Training; Ausbildung; Fingerübung; Schulung)
    the exercise; the practice; the training; the drill; the practise
    • exercise [the ~] zelfstandig naamwoord
    • practice [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
    • training [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • practise [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits

Vertaal Matrix voor Übung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drill Ausbildung; Fingerübung; Schulung; Training; Übung Bohrmaschine; Drillbohrer; Handbohrer; kleineBohrer
exercise Ausbildung; Fingerübung; Schulung; Training; Übung
practice Ausbildung; Fingerübung; Schulung; Training; Übung Anwendung; Ausübung; Benutzung; Doktoren; Erfahrung; Gebrauch; Geübtheit; Praxis; Routine; Verwendung
practise Ausbildung; Fingerübung; Schulung; Training; Übung Anwendung; Ausübung; Benutzung; Doktoren; Erfahrung; Gebrauch; Geübtheit; Praxis; Routine; Verwendung
training Ausbildung; Fingerübung; Schulung; Training; Übung Abrichten; Abrichtung; Arztpraxis; Ausbildung; Bildung; Dressur; Entwicklung; Erziehung; Kundig machen; Muskelwirkung; Praxis; Schulung; Training
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drill anbohren; bohren; durchbohren; durchlöchern; durchstechen; durchstoßen; exerzieren; hineindringen; perforieren
exercise Sport treiben; ausbilden; bilden; einstudieren; einüben; entwickeln; exerzieren; heranbilden; proben; repetieren; sichwiederholen; studieren; trainieren; üben
practice Sport treiben; anwenden; ausbilden; ausüben; benutzen; betreiben; bilden; einsetzen; einstudieren; einüben; entwickeln; exerzieren; gebrauchen; handhaben; hantieren; heranbilden; lernen; proben; repetieren; sichwiederholen; studieren; trainieren; treiben; verwenden; üben
practise Sport treiben; anwenden; ausbilden; ausüben; benutzen; betreiben; bilden; einsetzen; einstudieren; einüben; entwickeln; exerzieren; gebrauchen; handhaben; hantieren; heranbilden; lernen; proben; repetieren; sichwiederholen; studieren; trainieren; treiben; verwenden; üben

Synoniemen voor "Übung":


Wiktionary: Übung

Übung
noun
  1. Die aktive Aneignung einer bestimmten Fähigkeit. Die Übung ist damit eine Lerntechnik
Übung
noun
  1. physical activity intended to improve strength and fitness
  2. any activity designed to develop or hone a skill or ability
  3. repetition of an activity to improve skill
  4. schoolwork exercise

Cross Translation:
FromToVia
Übung exercise oefening — test om de kennis te peilen
Übung exercise; coaching; training; practice exerciceaction d’exercer ou de s’exercer.

Verwante vertalingen van Übung