Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gesumm (Duits) in het Engels

Gesumm:

Gesumm [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Gesumm (Geräusch)
    the buzzing; the humming
    • buzzing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • humming [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. Gesumm (Gemurmel)
    the muttering; the murmuring; the babbling; the buzz; the hum; the bustle; the din
    • muttering [the ~] zelfstandig naamwoord
    • murmuring [the ~] zelfstandig naamwoord
    • babbling [the ~] zelfstandig naamwoord
    • buzz [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hum [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bustle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • din [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. Gesumm (Gebrumm; Gesäusel; Gebrumme)
    the hum; the buzz; the whirr; the zooming
    • hum [the ~] zelfstandig naamwoord
    • buzz [the ~] zelfstandig naamwoord
    • whirr [the ~] zelfstandig naamwoord
    • zooming [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. Gesumm (Trällern)
    the humming; the soft singing

Vertaal Matrix voor Gesumm:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbling Gemurmel; Gesumm Gemunkel; Gemurmel
bustle Gemurmel; Gesumm Aktivität; Arbeit; Beschäftigung; Eifer; Emsigkeit; Fleiß; Gedränge; Geschäftigkeit; Getreibe; Getue; Gewerbe; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Industrie; Krakeel; Liebhaberei; Tätigkeit
buzz Gebrumm; Gebrumme; Gemurmel; Gesumm; Gesäusel
buzzing Geräusch; Gesumm Bienengesumm
din Gemurmel; Gesumm Andrang; Aufruhr; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Gedröhne; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Krach; Krakeel; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Regsamkeit; Rummel; Rührigkeit; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; Tumult; reges Leben
hum Gebrumm; Gebrumme; Gemurmel; Gesumm; Gesäusel Aufruhr; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
humming Geräusch; Gesumm; Trällern Bienengesumm; Geschnurre
murmuring Gemurmel; Gesumm Gemunkel; Gemurmel; Geplätscher; Plätschern
muttering Gemurmel; Gesumm Gemunkel; Gemurmel
soft singing Gesumm; Trällern
whirr Gebrumm; Gebrumme; Gesumm; Gesäusel
zooming Gebrumm; Gebrumme; Gesumm; Gesäusel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bustle herumwirtschaften; poltern; rumoren; rumpeln
buzz brummen; herumwirtschaften; poltern; rumoren; rumpeln; schwirren; summen; surren
hum blasen; brummen; flöten; pfeifen; schwirren; summen; surren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buzzing geräuschvoll; sausend; summend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbling geronnen; rieselnd
humming aktiv; beschäftigt; eifrig; emsig; fleißig; geräuschvoll; geschäftig; summend