Duits

Uitgebreide vertaling voor Troß (Duits) in het Engels

Troß:

Troß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Troß (Schleppe; Zug; Schleppzug; Schleppnetz; Gefolge)
    the barge train; the train
  2. der Troß (Hofhaltung; Ergebnis; Gefolge; )
    the royal household; the court dignitaries; the court circle
    the court
    – the sovereign and his advisers who are the governing power of a state 1
    • court [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Troß
    the army train

Vertaal Matrix voor Troß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
army train Troß
barge train Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug
court Auswirkung; Ergebnis; Folge; Gefolge; Hofgefolge; Hofhaltung; Hofstaat; Konsequenz; Troß Garten; Gericht; Gerichtsgebäude; Gerichtshof
court circle Auswirkung; Ergebnis; Folge; Gefolge; Hofgefolge; Hofhaltung; Hofstaat; Konsequenz; Troß
court dignitaries Auswirkung; Ergebnis; Folge; Gefolge; Hofgefolge; Hofhaltung; Hofstaat; Konsequenz; Troß
royal household Auswirkung; Ergebnis; Folge; Gefolge; Hofgefolge; Hofhaltung; Hofstaat; Konsequenz; Troß
train Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug Karawane; Zug; Zugabteil
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
train abrichten; anlernen; anweisen; ausbilden; beibringen; belehren; bilden; büffeln; dozieren; dressieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; entwickeln; erlernen; erziehen; exerzieren; heranbilden; instruieren; lehren; lernen; proben; repetieren; schulen; sichwiederholen; studieren; trainieren; unterrichten; unterweisen; üben
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
court verlocken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
court forensisch; gerichtlich; justitiell; richterlich