Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. eins:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor eins (Duits) in het Engels

eins:

eins bijvoeglijk naamwoord

  1. eins (einer; Eins; eines; erst)
    single; one; a; an
    • single bijvoeglijk naamwoord
    • one bijvoeglijk naamwoord
    • a
    • an

Vertaal Matrix voor eins:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
single Junggeselle; Riemen; Ringgraben; Stadtgraben
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
one Eins; einer; eines; eins; erst
single Eins; einer; eines; eins; erst Einpersonen-; alleinstehend; einzelstehend; ledig; selbständig; unabhängig; unverheiratet
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
a Eins; einer; eines; eins; erst
an Eins; einer; eines; eins; erst
that which eines; eins; es; etwas; was
what eines; eins; es; etwas; was
which eines; eins; es; etwas; was
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
that which dasjenige
what dasjenige; welche; welcher; welches
which welcher; welches

Wiktionary: eins

eins
  1. Ausdruck der Einheit, der Übereinstimmung
  2. die Kardinalzahl zwischen null und zwei
  3. kurz für: „ein Uhr“ oder „dreizehn Uhr“
eins
adjective
  1. whole, entire
numeral
  1. cardinal number 1
noun
  1. translations for quarter past one

Cross Translation:
FromToVia
eins one één — de inhoud van de kleinste niet-lege verzameling

Verwante vertalingen van eins