Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal festmachen

Vertaal festmachen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. festmachen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor festmachen (Duits) in het Engels

festmachen:

festmachen werkwoord (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)

  1. festmachen (an einander befestigen)
    to attach; to fasten; to connect; to secure; to confirm
    • attach werkwoord (attaches, attached, attaching)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • secure werkwoord (secures, secured, securing)
    • confirm werkwoord (confirms, confirmed, confirming)
  2. festmachen (befestigen; beglaubigen; heften; )
    to affix; to attach; to attach to; to fasten; to secure; to connect
    • affix werkwoord (affixs, affixed, affixing)
    • attach werkwoord (attaches, attached, attaching)
    • attach to werkwoord (attaches to, attached to, attaching to)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
    • secure werkwoord (secures, secured, securing)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
  3. festmachen (anlegen; heften; verankern; )
    to anchor
    – fix firmly and stably 1
    • anchor werkwoord (anchors, anchored, anchoring)
      • anchor the lamppost in concrete1
    to moor; to tie up; to fasten
    • moor werkwoord (moors, moored, mooring)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
  4. festmachen (determinieren; bestätigen; feststellen; )
    to determine; to identify
    • determine werkwoord (determines, determined, determining)
    • identify werkwoord (identifies, indentified, identifying)
    to establish
    – establish the validity of something, as by an example, explanation or experiment 1
    • establish werkwoord (establishes, established, establishing)
  5. festmachen (befestigen; verankern; dokumentieren; )
    to secure; to tie up; to fasten
    • secure werkwoord (secures, secured, securing)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
  6. festmachen (verknoten; anknöpfen; anbinden; )
    to button; to knot; to tie; to tie on; to bind together; to attach; to button up; to bind; to tie up; to tie together; to fix; to fasten
    • button werkwoord (buttons, buttoned, buttoning)
    • knot werkwoord (knots, knotted, knotting)
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • tie on werkwoord (ties on, tied on, tying on)
    • bind together werkwoord (binds together, binding together)
    • attach werkwoord (attaches, attached, attaching)
    • button up werkwoord (buttons up, buttoned up, buttoning up)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • tie together werkwoord (ties together, tied together, tying together)
    • fix werkwoord (fixes, fixed, fixing)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
  7. festmachen (verankern)
    to anchor
    – secure a vessel with an anchor 1
    • anchor werkwoord (anchors, anchored, anchoring)
      • We anchored at Baltimore1
    to moor
    • moor werkwoord (moors, moored, mooring)
  8. festmachen (ködern; ketten; festschnallen; )
    to tie; to tie up; to join; to fasten; to bind
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
    • bind werkwoord (binds, binding)
  9. festmachen (zurren; schnüren; festlegen; )
    to tie; to bind; to lash
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • lash werkwoord (lashes, lashed, lashing)
  10. festmachen (anbinden; festbinden; binden; )
    to tie up
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)

Conjugations for festmachen:

Präsens
  1. mache fest
  2. machst fest
  3. macht fest
  4. machen fest
  5. macht fest
  6. machen fest
Imperfekt
  1. machte fest
  2. machtest fest
  3. machte fest
  4. machten fest
  5. machtet fest
  6. machten fest
Perfekt
  1. habe festgemacht
  2. hast festgemacht
  3. hat festgemacht
  4. haben festgemacht
  5. habt festgemacht
  6. haben festgemacht
1. Konjunktiv [1]
  1. festmache
  2. festmachest
  3. festmache
  4. festmachen
  5. festmachet
  6. festmachen
2. Konjunktiv
  1. festmachte
  2. festmachtest
  3. festmachte
  4. festmachten
  5. festmachtet
  6. festmachten
Futur 1
  1. werde festmachen
  2. wirst festmachen
  3. wird festmachen
  4. werden festmachen
  5. werdet festmachen
  6. werden festmachen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festmachen
  2. würdest festmachen
  3. würde festmachen
  4. würden festmachen
  5. würdet festmachen
  6. würden festmachen
Diverses
  1. mache fest!
  2. macht fest!
  3. machen Sie fest!
  5. festgemacht
  6. festmachend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor festmachen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affix Anfüllung; Anhang; Appendix; Beifügung; Ergänzung; Erweiterung; Nachtrag; Supplement; Zufügung; Zusatz
anchor Anhaltspunkt; Anker; Entlastung; Halt; Hilfe; Objektanker; Stütze; Textmarke; Unterstützung; Zuversicht
button Druckknopf; Drücker; Hemdknopf; Hemdknöpfe; Hut; Kappe; Knopf; Kopfbedeckung; Maustaste; Mütze; Schalter; Schaltfläche; Taste
determine Anberaumen; Anordnen; Festsetzen; Vorschreiben
fix Sackgasse
join Join; Verknüpfung; anfügen
knot Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Laufknoten; Schlinge; Strähne; Wickel; strenges Garn
lash Handschlag; Handschläge; Wimper
moor Heide; Heidefeld; Heidekraut; Heidekräuter; Heidekultur; Heidepflanze; Heidestrauch; Heidesträucher
secure sichern
tie Halstuch; Klotz am Bein; Knöpfe; Krawatte; Schal; Schlips
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affix anbinden; anheften; befestigen; beglaubigen; festhaken; festheften; festmachen; heften anheften; ankleben; aufkleben; festheften; festkleben; heften; klammern
anchor anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern ankern; verankern
attach an einander befestigen; anbinden; anheften; anknöpfen; befestigen; beglaubigen; festhaken; festheften; festknöpfen; festmachen; heften; schnüren; verknoten; zusammenbinden aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anfügen; anheften; ankleben; aufkleben; einblenden; festheften; festkleben; heften; ketten; klammern; verketten; zusammenfügen
attach to anbinden; anheften; befestigen; beglaubigen; festhaken; festheften; festmachen; heften anhängen; ankleben; ankuppeln; anleimen; festkleben; kleben; leimen
bind anbinden; anknöpfen; befestigen; binden; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verknoten; zurren; zusammenbinden abdichten; abschliessen; anknöpfen; binden; den Mund verbieten; erpressen; festknöpfen; festknüpfen; knebeln; knoten; schließen; schnüren; sperren; verbinden; verknoten; verschließen; zumachen; zusammenbinden; zusammenbringen
bind together anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden schnüren; verknoten; zusammenballen; zusammenbinden
button anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
button up anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden abschliessen; festknöpfen; schließen; verknoten; zuknöpfen; zumachen
confirm an einander befestigen; festmachen beglaubigen; beipflichten; bejahen; bekräftigen; bescheinigen; besiegeln; bestaetigen; bestätigen; bewilligen; genehmigen; gestatten; gutheißen; signalisieren
connect an einander befestigen; anbinden; anheften; befestigen; beglaubigen; festhaken; festheften; festmachen; heften aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anhaken; anhängen; anknöpfen; ankoppeln; ankuppeln; anschalten; anschließen; beziehen; durchstellen; einschalten; festknöpfen; festknüpfen; fügen; haken; inBeziehungbringen; ineinandergreifen; ineinanderschließen; ketten; knoten; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verkuppeln; weiterleiten; zusammenfügen; zusammenlegen
determine ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen anordnen; bestimmen; definieren; determinieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; umschreiben
establish ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen aufbauen; aufführen; aufheben; aufrichten; aufrücken; aufsetzen; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; besiedeln; bestätigen; einsetzen; einstellen; erbauen; erheben; errichten; etablieren; festlegen; feststellen; gründen; hissen; identifizieren; kolonisieren; konstatieren; konstruieren; setzen; starten; steigen; urbarmachen; wallen
fasten an einander befestigen; anbinden; anheften; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; beglaubigen; dokumentieren; einhaken; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; heften; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verankern; verknoten; zusammenbinden andrücken; anhaken; anheften; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; anlegen; den Mund verbieten; einsperren; erpressen; festdrücken; festheften; haken; heften; klammern; knebeln; koppeln; kuppeln; vertäuen
fix anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden Maßregeln treffen; abhelfen; ablehnen; abstellen; abstimmen; anheften; anlegen; anmachen; anpassen; anprobieren; aufrollen; aufwickeln; ausbessern; beenden; beheben; deichseln; eindrehen; einseifen; einteilen; emporheben; erledigen; erneuern; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festheften; fixen; flicken; gutmachen; heben; heften; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; hochbinden; hochkrempeln; hochnehmen; in Ordnung bringen; innovieren; klammern; klären; lernen; montieren; regeln; reparieren; restaurieren; schaffen; staken; steuern; strecken; vertäuen; vollbringen; vollenden; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen; zuendespielen; zustandebringen
identify ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen anordnen; ausweisen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; feststellen; identifizieren; konstatieren; legitimieren; sich mit etwas identifizieren; wiedererkennen
join festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren aneinanderreihen; anfügen; anschließen; begegnen; bei einander bringen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beitreten; bündeln; dazukommen; den Mund verbieten; einordnen; erpressen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; ketten; knebeln; kombinieren; konzentrieren; koppeln; miterleben; mitmachen; mittun; replizieren; schweißen; sich fügen; tagen; teilhaben; teilnehmen; treffen; vereinigen; verketten; verknüpfen; verschweißen; zufügen; zugeben; zulegen; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenkommen; zusammenlegen; zusammenschweißen; zusammentreffen
knot anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten
lash anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren durchprügeln; verprügeln; zusammenschlagen
moor anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern anlegen; vertäuen
secure an einander befestigen; anbinden; anheften; anketten; anlegen; befestigen; beglaubigen; dokumentieren; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festmachen; heften; verankern abschirmen; aufbewahren; bergen; bewahren; deponieren; lagern; schützen; sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen; sichern; sicherstellen; speichern
tie anbinden; anknöpfen; befestigen; binden; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verknoten; zurren; zusammenbinden anketten; anreihen; aufreien; den Mund verbieten; erpressen; fesseln; ketten; knebeln; schnüren; verknoten; zusammenbinden
tie on anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden umbinden; umwinden; unterbinden
tie together anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; schnüren; verbinden; verknoten; verknüpfen; zusammenbinden
tie up anbinden; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; einhaken; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; heften; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verankern; verknoten; zusammenbinden anlegen; aufbinden; aufknoten; den Mund verbieten; erpressen; festlegen; festsetzen; knebeln; vertäuen; zubinden; zumachen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
secure sicher
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
join auch

Synoniemen voor "festmachen":


Wiktionary: festmachen

festmachen
verb
  1. to secure or fix firmly
  2. to make something fixed
  3. to attach or connect in a secure manner







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0666 seconde
Page rendered in 1.0 seconds