Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. rennen:
  2. gerinnen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor gerannt (Duits) in het Engels

rennen:

rennen werkwoord (renne, rennst, rennt, rannte, ranntet, gerannt)

  1. rennen (schnelllaufen; laufen; spurten; )
    to run
    – the act of running; traveling on foot at a fast pace 1
    • run werkwoord (runs, ran, running)
      • he broke into a run1
      • his daily run keeps him fit1
    to sprint; to race
    • sprint werkwoord (sprints, sprinted, sprinting)
    • race werkwoord (races, raced, racing)
  2. rennen (schnell laufen)
    to run; to scamper; to race
    • run werkwoord (runs, ran, running)
    • scamper werkwoord (scampers, scampered, scampering)
    • race werkwoord (races, raced, racing)
  3. rennen
    to sprint; to scamper; to run; to rush; to race
    • sprint werkwoord (sprints, sprinted, sprinting)
    • scamper werkwoord (scampers, scampered, scampering)
    • run werkwoord (runs, ran, running)
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • race werkwoord (races, raced, racing)
  4. rennen (ein Rennen fahren)
    to race; to run a race
    • race werkwoord (races, raced, racing)
    • run a race werkwoord (runs a race, ran a race, running a race)
  5. rennen (eilen; laufen; jagen; hasten)
    to rush; to hurry; to speed up; to haste; to hasten
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
    • speed up werkwoord (speeds up, speeded up, speeding up)
    • haste werkwoord (hastes, hasted, hasting)
    • hasten werkwoord (hastens, hastened, hastening)
  6. rennen (eilen; jagen; laufen; )
    to hurry; to get a move on; to rush; to hasten
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
    • get a move on werkwoord (gets a move on, got a move on, getting a move on)
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • hasten werkwoord (hastens, hastened, hastening)

Conjugations for rennen:

Präsens
  1. renne
  2. rennst
  3. rennt
  4. rennen
  5. rennt
  6. rennen
Imperfekt
  1. rannte
  2. ranntest
  3. rannte
  4. rannten
  5. ranntet
  6. rannten
Perfekt
  1. habe gerannt
  2. hast gerannt
  3. hat gerannt
  4. haben gerannt
  5. habt gerannt
  6. haben gerannt
1. Konjunktiv [1]
  1. renne
  2. rennest
  3. renne
  4. rennen
  5. rennet
  6. rennen
2. Konjunktiv
  1. rännte
  2. ränntest
  3. rännte
  4. rännten
  5. ränntet
  6. rännten
Futur 1
  1. werde rennen
  2. wirst rennen
  3. wird rennen
  4. werden rennen
  5. werdet rennen
  6. werden rennen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde rennen
  2. würdest rennen
  3. würde rennen
  4. würden rennen
  5. würdet rennen
  6. würden rennen
Diverses
  1. renn!
  2. rennt!
  3. rennen Sie!
  4. gerannt
  5. rennend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor rennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haste Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Gehetz; Hast; Hetze; Raschheit; Schnelligkeit; Tempo; Überstürzung
hurry Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Gehetz; Hast; Hetze; Raschheit; Schnelligkeit; Tempo; Überstürzung
race Art; Dynastie; Familie; Gattung; Geschlecht; Hardlaufkampf; Rasse; Rennen; Stamm; Stammbuch; Volksstamm; Wettlauf; Wettrennen; kampf; marathon
run Angriff; Ansturm; Anstürmen; Bestürmung; Erstürmung; Hardlaufkampf; Laufmasche; Sturmangriff; Sturmlauf; Stürmen; kampf; marathon
rush Angriff; Ansturm; Anstürmen; Bestürmung; Betrieb; Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Erstürmung; Feurigkeit; Gedränge; Gedrängtheit; Gehetz; Getreibe; Hast; Hetze; Lebhaftigkeit; Raschheit; Rummel; Schnelligkeit; Sturmangriff; Sturmlauf; Stürmen; Tempo; Temprament; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr; Überbeschäftigung; Überstürzung
scamper Galopp; Gang eines Pferdes; Trab
sprint Spurt; sprint
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
get a move on eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen
haste eilen; hasten; jagen; laufen; rennen
hasten eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen beeilen; beschleunigen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
hurry eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen Tempo machen; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
race eilen; ein Rennen fahren; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnell laufen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen durchfallen; einRennenfahren; hasten; hetzen; jagen; rasen; schnell laufen
run eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnell laufen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Laufmaschen bekommen; administrieren; ausführen; bewirtschaften; fließen; gehen; in Strömen nierderstürzen; ineinander überlaufen; sich aufmachen; sich verwischen; strömen; triefen; verschwimmen; verwalten; verwischen
run a race ein Rennen fahren; rennen einRennenfahren; hasten; hetzen; jagen; rasen
rush eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen anstürmen; beeilen; bestürmen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; stürmen; wetzen
scamper rennen; schnell laufen
speed up eilen; hasten; jagen; laufen; rennen Tempo machen; beeilen; beschleunigen; rasen
sprint eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rush aus Rohr

Synoniemen voor "rennen":


Wiktionary: rennen

rennen
verb
  1. (intransitiv) sich schnell zu Fuß fortbewegen, schnell laufen
rennen
verb
  1. to move quickly on two feet
noun
  1. the action of the verb to run

Cross Translation:
FromToVia
rennen run rennen — [A] 1. zeer snel lopen
rennen run hollen — (ergatief) zeer snel lopen (gericht)
rennen run courir — Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.

gerannt vorm van gerinnen:

gerinnen werkwoord (gerinne, gerinnst, gerinnt, gerann, gerannt, geronnen)

  1. gerinnen (sauer werden)
    to turn sour; get acid; to sour; to make sour
    • turn sour werkwoord (turns sour, turned sour, turning sour)
    • get acid werkwoord
    • sour werkwoord (sours, soured, souring)
    • make sour werkwoord (makes sour, made sour, making sour)
  2. gerinnen (steif werden; verdicken; käsen)
    to coagulate; to curdle; to clot
    • coagulate werkwoord (coagulates, coagulated, coagulating)
    • curdle werkwoord (curdles, curdled, curdling)
    • clot werkwoord (clots, clotted, clotting)

Conjugations for gerinnen:

Präsens
  1. gerinne
  2. gerinnst
  3. gerinnt
  4. gerinnen
  5. gerinnt
  6. gerinnen
Imperfekt
  1. gerann
  2. gerannst
  3. gerann
  4. gerannen
  5. gerannt
  6. gerannen
Perfekt
  1. bin geronnen
  2. bist geronnen
  3. ist geronnen
  4. sind geronnen
  5. seid geronnen
  6. sind geronnen
1. Konjunktiv [1]
  1. gerinne
  2. gerinnest
  3. gerinne
  4. gerinnen
  5. gerinnet
  6. gerinnen
2. Konjunktiv
  1. gerönne
  2. gerönnest
  3. gerönne
  4. gerönnen
  5. gerönnet
  6. gerönnen
Futur 1
  1. werde gerinnen
  2. wirst gerinnen
  3. wird gerinnen
  4. werden gerinnen
  5. werdet gerinnen
  6. werden gerinnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde gerinnen
  2. würdest gerinnen
  3. würde gerinnen
  4. würden gerinnen
  5. würdet gerinnen
  6. würden gerinnen
Diverses
  1. gerinne!
  2. gerinnt!
  3. gerinnen Sie!
  4. geronnen
  5. gerinnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor gerinnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clot Brocken; Dreck; Grus; Holzschuh; Klacks; Klecks; Klumpen; Matsch; Schlamm; Schmutz; Tölpel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clot gerinnen; käsen; steif werden; verdicken klumpen
coagulate gerinnen; käsen; steif werden; verdicken klumpen; käsen; steif werden
curdle gerinnen; käsen; steif werden; verdicken klumpen; käsen
get acid gerinnen; sauer werden
make sour gerinnen; sauer werden ansäuern; säuern
sour gerinnen; sauer werden ansäuern; erbittern; säuern; verbittern; ärgern
turn sour gerinnen; sauer werden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sour bitter; bitterlich; herb

Wiktionary: gerinnen

gerinnen
  1. zusammenklumpen und ausfallen einer Substanz aus einer Suspension oder Lösung
gerinnen
verb
  1. become congealed