Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. sichwellen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor sichwellen (Duits) in het Engels

sichwellen:

sichwellen werkwoord

  1. sichwellen (schaukeln; fließen; wallen; )
    to wobble
    – move sideways or in an unsteady way 1
    • wobble werkwoord (wobbles, wobbled, wobbling)
    to heave
    – rise and move, as in waves or billows 1
    • heave werkwoord (heaves, hove, heaving)
    to roll
    – move in a wavy pattern or with a rising and falling motion 1
    • roll werkwoord (rolls, rolled, rolling)
      • the waves rolled towards the beach1

Vertaal Matrix voor sichwellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
roll Brötchen; Kaiserbrötchen; Pünktchen; Rolle; Schrippe; Spule; Tonneau; Tüpfelchen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heave baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen anheben; aufbringen; aufheben; aufholen; aufziehen; ausheben; emporheben; erheben; heben; herausziehen; hinaufbringen; hissen; hochheben; hochnehmen; hochziehen; schmeißen; takeln; würgen; ziehen; zu Vorschein holen
roll baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen drehen; herumdrehen; herumschwenken; herumwirbeln; hin und her wanken; kehren; kugeln; pendeln; rollen; rotieren; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; sich drehen; sich herum drehen; sich wälzen; taumeln; transformieren; umdrehen; umkehren; umwenden; verdrehen; wanken
wobble baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen schaukeln; wiegen