Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal spleißen

Vertaal spleißen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. spleißen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor spleißen (Duits) in het Engels

spleißen:

spleißen werkwoord (spleiße, spleißt, spliss, splisset, gesplissen)

  1. spleißen (splissen; zerhacken)
    to split; to cleave; to chop into small pieces; to crack; to chop; split open; to chop up
    • split werkwoord (splits, split, splitting)
    • cleave werkwoord (cleaves, cleft, cleaving)
    • chop into small pieces werkwoord (chops into small pieces, chopped into small pieces, chopping into small pieces)
    • crack werkwoord (cracks, cracked, cracking)
    • chop werkwoord (chops, chopped, chopping)
    • split open werkwoord
    • chop up werkwoord (chops up, chopped up, chopping up)
  2. spleißen (aus einander spleißen; scheiden; splissen; )
    to divide; to divorce; to separate; to cleave; to sever; to part; to crack
    • divide werkwoord (divides, divided, dividing)
    • divorce werkwoord (divorces, divorced, divorcing)
    • separate werkwoord (separates, separated, separating)
    • cleave werkwoord (cleaves, cleft, cleaving)
    • sever werkwoord (severs, severed, severing)
    • part werkwoord (parts, parted, parting)
    • crack werkwoord (cracks, cracked, cracking)
    to split
    – discontinue an association or relation; go different ways 1
    • split werkwoord (splits, split, splitting)
  3. spleißen (streichen; bersten; durchschneiden; )
    to cleave; to hew through; to cut
    • cleave werkwoord (cleaves, cleft, cleaving)
    • hew through werkwoord (hews through, hewed through, hewing through)
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)

Conjugations for spleißen:

Präsens
  1. spleiße
  2. spleißt
  3. spleißt
  4. spleißen
  5. spleißet
  6. spleißen
Imperfekt
  1. spliss
  2. splissest
  3. spliss
  4. splissen
  5. splisset
  6. splissen
Perfekt
  1. habe gesplissen
  2. hast gesplissen
  3. hat gesplissen
  4. haben gesplissen
  5. habt gesplissen
  6. haben gesplissen
1. Konjunktiv [1]
  1. spleiße
  2. spleißest
  3. spleiße
  4. spleißen
  5. spleißet
  6. spleißen
2. Konjunktiv
  1. splisse
  2. splissest
  3. splisse
  4. splissen
  5. splisset
  6. splissen
Futur 1
  1. werde spleißen
  2. wirst spleißen
  3. wird spleißen
  4. werden spleißen
  5. werdet spleißen
  6. werden spleißen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spleißen
  2. würdest spleißen
  3. würde spleißen
  4. würden spleißen
  5. würdet spleißen
  6. würden spleißen
Diverses
  1. spleiße
  2. spleißet!
  3. spleißen Sie!
  5. gesplissen
  6. spleißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spleißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chop Karbonade; Kotlett
crack Bruch; Knacks; Knall; Knarren; Koryphäe; Krachen; Riß; Schuß; Spalt; Sprung
cut Abschnitt; Abzug; Beschneidung; Einkerbung; Einschnitt; Einsparung; Ermäßigung; Herabsetzung; Kerbe; Kerbung; Kostenersparnis; Kürzung; Preisnachlaß; Preisreduzierung; Reduktion; Reduzierung; Rückgang; Scheibe; Schneide; Schneiden; Schnitt; Schnittchen; Schnitte; Schnittwunde; Schnittwündchen; Schrumpfung; Schändung; Senkung; Verminderung; Verringerung
divorce Bruch; Ehescheidung; Einschnitt; Scheidung; Teilung; Trennung; Unterbrechung
part Abschnitt; Anteil; Bestandteil; Bruchteil; Element; Glied; Portion; Ration; Segment; Steuerelementteil; Stück; Stückchen; Teil; Teilchen
split Abspaltung; Falz; Furche; Riß; Schlitz; Spalt; Spalte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chop spleißen; splissen; zerhacken feinhacken; hacken; hobeln
chop into small pieces spleißen; splissen; zerhacken
chop up spleißen; splissen; zerhacken zerhacken
cleave abkoppeln; aus einander spleißen; bersten; durchhauen; durchschneiden; loskoppeln; scheiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen; trennen; zerhacken
crack abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen; zerhacken Häuser aufbrechen; abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandernehmen; ballern; bersten; beschädigen; brechen; bumsen; dekodieren; donnern; ein krackendes Gelaut machen; entehen; entfesseln; entschlüsseln; entziffern; explodieren; kaputtmachen; knacken; knallen; knistern; krachen; platzen; prasseln; schmettern; zerreißen; zerspringen
cut bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen abschneiden; aufs Tapet bringen; ausschneiden; durchschneiden; einkerben; einschneiden; einstechen; knipsen; kürzen; schneiden; schnipsen; schnitzen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; stutzen; teilen; verletzen; zur Sprache bringen
divide abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen hacken; in Stücke hacken; parzellieren; trennen
divorce abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen scheiden; trennen
hew through bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
part abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen auflösen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; scheiden; trennen
separate abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen abkoppeln; abreißen; absondern; abspalten; abtrennen; auf die Seite legen; aufgliedern; auflösen; aufteilen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; aussondern; beiseitelegen; dividieren; entkoppeln; gliedern; hacken; in Stücke hacken; isolieren; loskoppeln; losreißen; scheiden; separieren; teilen; trennen; wegreißen; zerlegen; zerreißen; zurücklegen
sever abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
split abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen; zerhacken abhauen; absondern; abspalten; abzischen; hacken; in Stücke hacken; scheiden; separieren; sich wegscheren; teilen; trennen; verschwinden
split open spleißen; splissen; zerhacken aufhacken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut geschnitten; pur; rein; sauber
separate abgeschieden; abgesondert; abgschieden; absonderlich; alleinstehend; apart; einmalig; einzeln; einzelstehend; einzig; einzig in seiner Art; exklusiv; exklusive; freistehend; geschlossen; gesondert; getrennt; jeder für sich; persönlich; privat; separat; vereinzelt; von einander getrennt
split gespalten

Wiktionary: spleißen

spleißen
  1. Seemannssprache: Tauenden miteinander verflechten
spleißen
verb
  1. to unite ropes by interweaving the strands

Verwante vertalingen van spleißen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0310 seconde
Page rendered in 1.0 seconds