Tic: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

Tic:
- manía; tic
Wiktionary:
- Tic → tic

Spaans naar Duits: Meer gegevens...

tic:
- Nervenzucken; Eigenschaft; Charakterzug; Charaktereigenschaft; Eigenart; Tick; Macke; Tic; Takt
Wiktionary:
- tic → Zuckung, Tic, Zucken

Duits

Uitgebreide vertaling voor Tic (Duits) in het Spaans

Tic:

Tic [der ~] zelfstandig naamwoord

der Tic (Tick; Macke)
la manía; el tic
- manía [la ~] zelfstandig naamwoord
- tic [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Tic:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
manía	Macke; Tic; Tick	Fimmel; Grille; Laune; Manie; Rage
tic	Macke; Tic; Tick	Charaktereigenschaft; Charakterzug; Eigenart; Eigenschaft; Nervenzucken; Takt

Wiktionary: Tic

Cross Translation:

From	To	Via
• Tic	→ tic	↔ tic — A local and habitual convulsive motion of certain muscles

Spaans

Uitgebreide vertaling voor Tic (Spaans) in het Duits

tic:

tic [el ~] zelfstandig naamwoord

el tic (tic nervioso)
Nervenzucken
- Nervenzucken [das ~] zelfstandig naamwoord
el tic (característica; peculiaridad de carácter; rasgo; peculiaridad; rasgo característico; rasgo de carácter; tic característico)
die Eigenschaft; die Charakterzug; die Charaktereigenschaft; die Eigenart
- Eigenschaft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Charakterzug [die ~] zelfstandig naamwoord
- Charaktereigenschaft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Eigenart [die ~] zelfstandig naamwoord
el tic (manía)
der Tick; die Macke; der Tic
- Tick [der ~] zelfstandig naamwoord
- Macke [die ~] zelfstandig naamwoord
- Tic [der ~] zelfstandig naamwoord
el tic
der Takt
- Takt [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tic:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Charaktereigenschaft	característica; peculiaridad; peculiaridad de carácter; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter; tic; tic característico	atributo; caracterización; característica; cualidad; definición de carácter; descripción de carácter; particularidad; peculiaridad; pintura de caracteres; plumazo; propiedad; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter; sello; señal; signo distintivo
Charakterzug	característica; peculiaridad; peculiaridad de carácter; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter; tic; tic característico	característica; peculiaridad; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter
Eigenart	característica; peculiaridad; peculiaridad de carácter; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter; tic; tic característico	atributo; caracterización; característica; cualidad; curiosidad; definición de carácter; descripción de carácter; detalle especial; excentricidad; extravagancia; particularidad; peculiaridad; pintura de caracteres; plumazo; propiedad; rareza; rasgo; rasgo característico; sello; señal; signo distintivo; singularidad
Eigenschaft	característica; peculiaridad; peculiaridad de carácter; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter; tic; tic característico	atributo; calidad; caracterización; característica; cualidad; definición de carácter; descripción de carácter; particularidad; peculiaridad; pintura de caracteres; plumazo; propiedad; rasgo; rasgo característico; sello; señal; signo distintivo; tipificación
Macke	manía; tic
Nervenzucken	tic; tic nervioso	tics nerviosos
Takt	tic	consideración; delicadeza; dirección; gestión; gestión política; latido; parte de un proceso; política; tacto
Tic	manía; tic
Tick	manía; tic

Verwante woorden van "tic":

tics

Synoniemen voor "tic":

gesticulación; gesto; mímica; mueca; mohín

Wiktionary: tic

Cross Translation:

From	To	Via
• tic	→ Zuckung	↔ jerk — sudden, uncontrolled movement
• tic	→ Tic; Zucken	↔ tic — A local and habitual convulsive motion of certain muscles
• tic	→ Zuckung; Zucken	↔ twitch — brief, small (sometimes involuntary) movement out of place and then back again

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: Tic

Uitgebreide vertaling voor Tic (Duits) in het Spaans

Tic:

Tic [der ~] zelfstandig naamwoord

der Tic (Tick; Macke)

Vertaal Matrix voor Tic:

Wiktionary: Tic

Uitgebreide vertaling voor Tic (Spaans) in het Duits

tic:

tic [el ~] zelfstandig naamwoord

el tic (tic nervioso)

el tic (característica; peculiaridad de carácter; rasgo; peculiaridad; rasgo característico; rasgo de carácter; tic característico)

el tic (manía)

el tic

Vertaal Matrix voor tic:

Verwante woorden van "tic":

Synoniemen voor "tic":

Wiktionary: tic

Verwante vertalingen van Tic