Duits
Uitgebreide vertaling voor strahlend (Duits) in het Spaans
strahlend:
-
strahlend
resplandeciente; luminoso; brillante; radiante-
resplandeciente bijvoeglijk naamwoord
-
luminoso bijvoeglijk naamwoord
-
brillante bijvoeglijk naamwoord
-
radiante bijvoeglijk naamwoord
-
-
strahlend (blinkend; glimmend; glatt; blank)
brillante; reluciente; resplandeciente-
brillante bijvoeglijk naamwoord
-
reluciente bijvoeglijk naamwoord
-
resplandeciente bijvoeglijk naamwoord
-
-
strahlend (glänzend; glimmend)
brillante; lustroso; reluciente; resplandeciente; rebosante de alegría-
brillante bijvoeglijk naamwoord
-
lustroso bijvoeglijk naamwoord
-
reluciente bijvoeglijk naamwoord
-
resplandeciente bijvoeglijk naamwoord
-
rebosante de alegría bijvoeglijk naamwoord
-
-
strahlend (schimmernd; glatt; blank; glimmend)
Vertaal Matrix voor strahlend:
Synoniemen voor "strahlend":
Wiktionary: strahlend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strahlend | → luminoso; resplandeciente; brillante; claro; lucio | ↔ bright — visually dazzling, luminous, radiant |
• strahlend | → brillante | ↔ brilliant — shining brightly |
• strahlend | → brillante | ↔ brilliant — of a colour: both light and saturated |
• strahlend | → vibrante | ↔ vibrant — Vibrating, resonant or resounding |
strahlen:
-
strahlen (etwas ausstrahlen; leuchten; erleuchten; glühen; flimmern; glänzen; glitzern)
-
strahlen (leuchten; scheinen; glänzen; schimmern)
-
strahlen (sich unterscheiden; sichauszeichnen; hinausragen; spielen; hinausragenüber; scheinen; leuchten; spiegeln; glänzen; glühen; sich hervortun)
-
strahlen (scheinen; leuchten)
brillar; resplandecer; radiar; arder de-
brillar werkwoord
-
resplandecer werkwoord
-
radiar werkwoord
-
arder de werkwoord
-
-
strahlen
-
strahlen (blinken; scheinen; glänzen; blitzen; glimmen; flimmern; schimmern; glitzern; leuchten; spiegeln; glühen; funkeln; erleuchten; aufleuchten)
chispear; brillar; hacer brillar; igualar; aplanar; abrillantar-
chispear werkwoord
-
brillar werkwoord
-
hacer brillar werkwoord
-
igualar werkwoord
-
aplanar werkwoord
-
abrillantar werkwoord
-
-
strahlen (beleuchten; erleuchten; scheinen; belichten)
-
strahlen (ausstrahlen)
Conjugations for strahlen:
Präsens
- strahle
- strahlst
- strahlt
- strahlen
- strahlt
- strahlen
Imperfekt
- strahlte
- strahltest
- strahlte
- strahlten
- strahltet
- strahlten
Perfekt
- habe gestrahlt
- hast gestrahlt
- hat gestrahlt
- haben gestrahlt
- habt gestrahlt
- haben gestrahlt
1. Konjunktiv [1]
- strahle
- strahlest
- strahle
- strahlen
- strahlet
- strahlen
2. Konjunktiv
- strahlte
- strahltest
- strahlte
- strahlten
- strahltet
- strahlten
Futur 1
- werde strahlen
- wirst strahlen
- wird strahlen
- werden strahlen
- werdet strahlen
- werden strahlen
1. Konjunktiv [2]
- würde strahlen
- würdest strahlen
- würde strahlen
- würden strahlen
- würdet strahlen
- würden strahlen
Diverses
- strahl!
- strahlt!
- strahlen Sie!
- gestrahlt
- strahlend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor strahlen:
Synoniemen voor "strahlen":
Wiktionary: strahlen
strahlen
Cross Translation:
verb
-
elektromagnetische oder radioaktive Strahlung emittieren oder reflektieren
- strahlen → irradiar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strahlen | → resplandecer | ↔ stralen — een heel blije uitdrukking op het gezicht hebben |
• strahlen | → radiar; brillar | ↔ stralen — straling uitzenden |
• strahlen | → brillar; lucir | ↔ briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience. |
• strahlen | → radiar | ↔ rayonner — jeter, envoyer des rayons. |