Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Abgrenzung:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abgrenzung (Duits) in het Spaans

Abgrenzung:

Abgrenzung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Abgrenzung (Abgrenzen; Abzäunen; Abstecken)
    el delimitar; el demarcar; el trazarado

Vertaal Matrix voor Abgrenzung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delimitar Abgrenzen; Abgrenzung; Abstecken; Abzäunen Abzeichnen
demarcar Abgrenzen; Abgrenzung; Abstecken; Abzäunen
trazarado Abgrenzen; Abgrenzung; Abstecken; Abzäunen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delimitar abgrenzen; abstecken; abzeichnen; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
demarcar abgrenzen; abstecken; abzeichnen; abzäunen; begrenzen; durchpausen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen

Synoniemen voor "Abgrenzung":


Wiktionary: Abgrenzung

Abgrenzung
noun
  1. der Akt des unterscheiden
  2. übertragen: verbale Distanzierung
  3. das erstellen von Grenzen

Cross Translation:
FromToVia
Abgrenzung límite bound — boundary, border of territory
Abgrenzung demarcación demarcation — strictly defined separation