Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Ankurbeln:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ankurbeln (Duits) in het Spaans

Ankurbeln:

Ankurbeln [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Ankurbeln
    el arrancar; el incitar
    • arrancar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • incitar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ankurbeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrancar Ankurbeln Abnötigen; Abzwingen; Aufreißen; Losreißen
incitar Ankurbeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrancar abbrechen; abhandenmachen; abhängen; abkoppeln; abreißen; abschießen; abschmeicheln; abtragen; abtrennen; abwracken; abziehen; an etwas mangeln; andrehen; anfangen; anheben; ankurbeln; anregen; aufbekommen; aufknoten; auflösen; aufmachen; aufmuntern; aufmöbeln; aufnehmen; aufpolieren; auftrennen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausladen; ausmisten; ausreißen; beginnen; betätigen; einleiten; einläuten; einschalten; einsetzen; entbehren; entnerven; entreißen; entthronen; entziehen; erbetteln; ermuntern; ermutigen; erschießen; exekutieren; fertigbringen; fusilieren; herausreißen; in Funktion setzen; jemanden vom Platz verdrängen; klemmen; kneifen; lockern; losbekommen; loshaken; loskoppeln; loskriegen; loslösen; losmachen; losreißen; losziehen; lösen; niederreißen; niederschießen; reizen; schaffen; sich losreißen; starten; stimulieren; totschießen; treiben; verbessern; verdrängen; vom Körper abziehen; wegdrängen; wegreißen; wegrücken; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen; zusprechen; zwacken; zwicken
incitar anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anreizen; anschüren; anspitzen; anspornen; anstiften; antreiben; aufhetzen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpeitschen; aufpolieren; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufschüren; aufstacheln; aufwecken; aufwiegeln; aufwinden; bejauchzen; brennen; eilen; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; erwecken; feiern; fördern; hasten; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; hetzen; jagen; jemand motivieren; jemanden zu etwas ermuntern; jubeln; kitzeln; knuddeln; komplimentieren; kosen; motivieren; prickeln; provozieren; provuzieren; reizen; schmeicheln; schüren; sich beeilen; stimulieren; unterstützen; veranlassen; verbessern; verursachen; wetzen; zujauchzen; zujubeln; zusprechen