Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Geschäft:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Geschäft (Duits) in het Spaans

Geschäft:

Geschäft [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Geschäft
    la cosa; el comercio; la operación comercial; el acuerdo; el caso
  2. Geschäft
    el negocio
    • negocio [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. Geschäft (Laden; Handelsbetrieb)
    la tienda; el comercio; la mercancías; el negocio
  4. Geschäft (Transaktion; Handel; Geschäfte)
    la transacción; la operación comercial
  5. Geschäft (Lager; Warenhaus; Kaufhaus; )
    el guardamuebles

Geschäft

  1. Geschäft

Vertaal Matrix voor Geschäft:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acuerdo Geschäft Abkommen; Abmachen; Abmachung; Absprechen; Akkordieren; Anordnung; Artikulation; Aussprache; Beilegung; Bekanntmachung; Beschluß; Bestimmung; Bewilligung; Bindung; Bund; Bündnis; Dekret; Ebenbild; Ehe; Einigung; Einstimmigkeit; Einverständnis; Einwilligung; Entscheidung; Entschluß; Erlaubnis; Erlaß; Formulierung; Fügung; Gebundenheit; Gemeinsamkeit; Gemeinschaftlichkeit; Genehmigung; Genossenschaft; Gleichförmigkeit; Gleichnis; Gutheißung; Kompromiß; Korporation; Körperschaft; Liga; Ordnung; Pakt; Regeln; Regelung; Regulierung; Schlichtung; Urteilsverkündung; Verband; Verbindung; Vereinbarung; Verfügung; Vergleich; Verordnung; Vertrag; Zustimmung; Ähnlichkeit; Übereinstimming; Übereinstimmung
caso Geschäft Anfrage; Angelegenheit; Ereignis; Fall; Kasus; Sache; Vertrag; Vorfall; Vorgang; Zwischenfall
comercio Geschäft; Handelsbetrieb; Laden Geschäfte; Geschäftsverkehr; Güterhandel; Handel; Handelsverkehr; Handelsware; Industrie; Industriezweig; Kaufhandel; Kaufware; Kommerzie; asiatisches Geschäft
cosa Geschäft Affäre; Angelegenheit; Artikel; Ding; Frage; Gegenstand; Gegenstände; Gerät; Objekt; Sache; Sachen; Ware; Zeug
guardamuebles Deponie; Depot; Geschäft; Geschäfte; Großhandelsgebäude; Kaufhaus; Lager; Lagerhaus; Lagerplatz; Lagerraum; Magazin; Niederlage; Sammelplatz; Speicher; Vorratslager; Warenhaus; Warenlager
mercancías Geschäft; Handelsbetrieb; Laden Artikel; Besitz; Besitztum; Besitztümer; Bestand; Dinge; Dinger; Eigentum; Geschäfte; Griff; Güter; Güterhandel; Habe; Handel; Handelsgüter; Handelsware; Handgriff; Hausmobiliar; Hausrat; Henkel; Inventar; Kaufhandel; Kaufware; Kniff; Kommerzie; Kunstgriff; Ladungen; Mobiliar; Sachen; Stiel; Transporte; Trick; Ware; Zeug
negocio Geschäft; Handelsbetrieb; Laden Begebenheit; Betrieb; Eintreten; Ereignis; Fall; Firma; Geschehen; Geschäfte; Geschäftsbetrieb; Geschäftsverkehr; Handel; Handelsunternehmen; Handelsverkehr; Holding; Holdinggesellschaft; Kommerzie; Unternehmen; Vorfall; Vorgang; Zwischenfall
operación comercial Geschäft; Geschäfte; Handel; Transaktion
tienda Geschäft; Handelsbetrieb; Laden Ausstellungsstand; Bude; Stand; Verkaufsbude; asiatisches Geschäft
transacción Geschäft; Geschäfte; Handel; Transaktion Begebenheit; Buchung; Eintreten; Ereignis; Fall; Geschehen; Transaktion; Vorfall; Vorgang; Zwischenfall
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Trabajo Geschäft Geschäftlich

Synoniemen voor "Geschäft":


Wiktionary: Geschäft

Geschäft
noun
  1. Räumlichkeiten, in denen Waren zum Verkauf gehandelt werden
  2. gewinnorientierte Unternehmung; kaufmännische Transaktion; Austausch von Gütern und Dienstleistungen

Cross Translation:
FromToVia
Geschäft empresa business — commercial enterprise or establishment
Geschäft negocio business — commercial, industrial or professional activity
Geschäft tienda; negocio; comercio shop — establishment that sells goods
Geschäft tienda winkel — plaats waar koopwaar wordt verkocht
Geschäft negocio affaire — convention, marché, transaction commerciale
Geschäft tienda magasin — commerce|nocat=1 boutique plus ou moins considérable, où l’on vendre des marchandises, en gros ou au détail.

Verwante vertalingen van Geschäft