Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
aufgeweckt:
- alerte; vif; joli; énergiquement; vive; vigilant; combatif; vivement; avec vigilance; prompt à la riposte; malin; débrouillard; intelligent; à propos; sagace; adroit; tranchant; astucieusement; futé; judicieux; habile; éveillé; avec ruse; fin; rusé; astucieux; avisé; prompt; au fait; ingénieux; dégourdi; intelligemment; promptement; ingénieusement; excité; agité; échauffé; vexé; chauffé; hardiment; irrité; d'une manière agitée; brillant; sagacieux; agile; perspicace; roublard; animé; dynamique; énergique; fort; ferme; clairvoyant; finement; ingénieuse; averti; avec astuce; habilement
- aufwecken:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor aufgeweckt (Duits) in het Frans
aufgeweckt:
-
aufgeweckt (wacker; wach; lebhaft; munter; lebendig; quick)
-
aufgeweckt (schlau; pfiffig; fiffig; geschickt; gescheit)
-
aufgeweckt (schlagfertig; flott; lebhaft; quick)
alerte; énergiquement; vive; vif; vigilant; combatif; vivement; avec vigilance-
alerte bijvoeglijk naamwoord
-
énergiquement bijvoeglijk naamwoord
-
vive bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
vigilant bijvoeglijk naamwoord
-
combatif bijvoeglijk naamwoord
-
vivement bijvoeglijk naamwoord
-
avec vigilance bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeweckt (schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig)
prompt à la riposte; vif; malin; débrouillard; intelligent; à propos; sagace; adroit; tranchant; astucieusement; futé; judicieux; vive; habile; éveillé; avec ruse; fin; alerte; rusé; astucieux; avisé; prompt; au fait; ingénieux; dégourdi; intelligemment; promptement; ingénieusement-
prompt à la riposte bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
débrouillard bijvoeglijk naamwoord
-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
à propos bijvoeglijk naamwoord
-
sagace bijvoeglijk naamwoord
-
adroit bijvoeglijk naamwoord
-
tranchant bijvoeglijk naamwoord
-
astucieusement bijvoeglijk naamwoord
-
futé bijvoeglijk naamwoord
-
judicieux bijvoeglijk naamwoord
-
vive bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
éveillé bijvoeglijk naamwoord
-
avec ruse bijvoeglijk naamwoord
-
fin bijvoeglijk naamwoord
-
alerte bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
astucieux bijvoeglijk naamwoord
-
avisé bijvoeglijk naamwoord
-
prompt bijvoeglijk naamwoord
-
au fait bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieux bijvoeglijk naamwoord
-
dégourdi bijvoeglijk naamwoord
-
intelligemment bijvoeglijk naamwoord
-
promptement bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeweckt (agitiert; aufgeregt; erhitzt; tüchtig; erregt; hitzig; feurig; frisch; lebhaft; munter; lebendig; aufgebracht; quick)
excité; agité; échauffé; vif; énergiquement; vexé; éveillé; alerte; chauffé; dégourdi; hardiment; irrité; d'une manière agitée-
excité bijvoeglijk naamwoord
-
agité bijvoeglijk naamwoord
-
échauffé bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
énergiquement bijvoeglijk naamwoord
-
vexé bijvoeglijk naamwoord
-
éveillé bijvoeglijk naamwoord
-
alerte bijvoeglijk naamwoord
-
chauffé bijvoeglijk naamwoord
-
dégourdi bijvoeglijk naamwoord
-
hardiment bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
d'une manière agitée bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeweckt (intelligent; klug; nett; gewichst; witzig; clever; pfiffig; schlau; geschickt; gewiegt; gescheit; schlagfertig; geübt; flott; spitzfindig; gerissen; hinterlistig; behende; scharfsinnig; ausgeschlafen; gewandt; flink; listig; ausgekocht)
intelligent; malin; brillant; futé; adroit; judicieux; rusé; sagacieux; habile; débrouillard; agile; perspicace; astucieux; ingénieux; roublard-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
brillant bijvoeglijk naamwoord
-
futé bijvoeglijk naamwoord
-
adroit bijvoeglijk naamwoord
-
judicieux bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
sagacieux bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
débrouillard bijvoeglijk naamwoord
-
agile bijvoeglijk naamwoord
-
perspicace bijvoeglijk naamwoord
-
astucieux bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieux bijvoeglijk naamwoord
-
roublard bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeweckt (energisch; lebhaft; lebendig; kräftig; munter; schlagfertig; forsch; kraftvoll)
-
aufgeweckt (scharfsinnig; schlau; ausgeschlafen; spitzfindig; geschickt; gescheit; pfiffig; behende; geistreich)
clairvoyant; sagace; finement; fin; intelligent-
clairvoyant bijvoeglijk naamwoord
-
sagace bijvoeglijk naamwoord
-
finement bijvoeglijk naamwoord
-
fin bijvoeglijk naamwoord
-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeweckt (geistreich; kundig; fähig; fachmännisch; geschickt; klug; sachverständig; schlau; scharfsinnig; gescheit; geübt; tüchtig; gewandt; geschult; handlich; gekonnt; behende; ausgelernt; scharfsichtig)
brillant; astucieux; ingénieuse; ingénieux; averti; agile; avisé; habile; avec astuce; habilement; ingénieusement; astucieusement-
brillant bijvoeglijk naamwoord
-
astucieux bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieuse bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieux bijvoeglijk naamwoord
-
averti bijvoeglijk naamwoord
-
agile bijvoeglijk naamwoord
-
avisé bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
avec astuce bijvoeglijk naamwoord
-
habilement bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieusement bijvoeglijk naamwoord
-
astucieusement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor aufgeweckt:
Synoniemen voor "aufgeweckt":
Wiktionary: aufgeweckt
aufgeweckt vorm van aufwecken:
-
aufwecken (wecken)
réveiller-
réveiller werkwoord (réveille, réveilles, réveillons, réveillez, réveillent, réveillais, réveillait, réveillions, réveilliez, réveillaient, réveillai, réveillas, réveilla, réveillâmes, réveillâtes, réveillèrent, réveillerai, réveilleras, réveillera, réveillerons, réveillerez, réveilleront)
-
-
aufwecken (anreizen; herausfordern; herauslocken; aufregen; provozieren; stimulieren; veranlassen; aufhetzen; anregen; ermuntern; reizen; hervorrufen; verursachen; erwecken; aufmuntern; aufstacheln; aufreizen; aufputschen)
susciter; inciter à; provoquer-
susciter werkwoord (suscite, suscites, suscitons, suscitez, suscitent, suscitais, suscitait, suscitions, suscitiez, suscitaient, suscitai, suscitas, suscita, suscitâmes, suscitâtes, suscitèrent, susciterai, susciteras, suscitera, susciterons, susciterez, susciteront)
-
inciter à werkwoord
-
provoquer werkwoord (provoque, provoques, provoquons, provoquez, provoquent, provoquais, provoquait, provoquions, provoquiez, provoquaient, provoquai, provoquas, provoqua, provoquâmes, provoquâtes, provoquèrent, provoquerai, provoqueras, provoquera, provoquerons, provoquerez, provoqueront)
-
-
aufwecken (wachrütteln; wecken; erwecken)
Conjugations for aufwecken:
Präsens
- wecke auf
- weckst auf
- weckt auf
- wecken auf
- weckt auf
- wecken auf
Imperfekt
- weckte auf
- wecktest auf
- weckte auf
- weckten auf
- wecktet auf
- weckten auf
Perfekt
- habe aufgeweckt
- hast aufgeweckt
- hat aufgeweckt
- haben aufgeweckt
- habt aufgeweckt
- haben aufgeweckt
1. Konjunktiv [1]
- wecke auf
- weckest auf
- wecke auf
- wecken auf
- wecket auf
- wecken auf
2. Konjunktiv
- weckte auf
- wecktest auf
- weckte auf
- weckten auf
- wecktet auf
- weckten auf
Futur 1
- werde aufwecken
- wirst aufwecken
- wird aufwecken
- werden aufwecken
- werdet aufwecken
- werden aufwecken
1. Konjunktiv [2]
- würde aufwecken
- würdest aufwecken
- würde aufwecken
- würden aufwecken
- würdet aufwecken
- würden aufwecken
Diverses
- weck auf!
- weckt auf!
- wecken Sie auf!
- aufgeweckt
- aufweckend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor aufwecken:
Synoniemen voor "aufwecken":
Wiktionary: aufwecken
aufwecken
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aufwecken | → réveiller | ↔ awake — to cause someone to stop sleeping |
• aufwecken | → réveiller | ↔ awaken — transitive: to cause to become awake |
• aufwecken | → réveiller | ↔ wake — to make somebody stop sleeping |
• aufwecken | → réveiller | ↔ wake up — To awaken (someone else) |