Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
schnell:
- rapide; vite; à toute vitesse; rapidement; prompte; précipitamment; prompt; éveillé; facile à manier; prêt; vif; promptement; lestement; habile; agile; leste; facilement; qui est à flot; prestement; preste; bientôt; à bref délai; sous peu; d'ici peu; en toute hâte; hâtif; hâtivement; pressé; bruyant; fort; haut; bruyamment; agité; effervescence; tapageur; tapageuse; à haute voix; tapageusement; immédiatement; direct; directement; immédiat; à la hâte; précipité; énervé; nerveux; avec précipitation; nerveusement; collectivement; collectif; frontal; de manière frontale; de manière collective
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor schnell (Duits) in het Frans
schnell:
-
schnell (rasch; geschwind; schleunig; hastig; flink)
rapide; vite; à toute vitesse; rapidement; prompte; précipitamment; prompt; éveillé; facile à manier; prêt; vif; promptement; lestement; habile; agile; leste; facilement; qui est à flot; prestement; preste-
rapide bijvoeglijk naamwoord
-
vite bijvoeglijk naamwoord
-
à toute vitesse bijvoeglijk naamwoord
-
rapidement bijvoeglijk naamwoord
-
prompte bijvoeglijk naamwoord
-
précipitamment bijvoeglijk naamwoord
-
prompt bijvoeglijk naamwoord
-
éveillé bijvoeglijk naamwoord
-
facile à manier bijvoeglijk naamwoord
-
prêt bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
promptement bijvoeglijk naamwoord
-
lestement bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
agile bijvoeglijk naamwoord
-
leste bijvoeglijk naamwoord
-
facilement bijwoord
-
qui est à flot bijvoeglijk naamwoord
-
prestement bijvoeglijk naamwoord
-
preste bijvoeglijk naamwoord
-
-
schnell (schleunig; bald; alsbald; rasch)
bientôt; à bref délai; vite; sous peu; d'ici peu-
bientôt bijvoeglijk naamwoord
-
à bref délai bijvoeglijk naamwoord
-
vite bijvoeglijk naamwoord
-
sous peu bijvoeglijk naamwoord
-
d'ici peu bijvoeglijk naamwoord
-
-
schnell (hastig; rasch; geschwind)
vite; rapide; en toute hâte; promptement; prompt; hâtif; précipitamment; hâtivement; pressé-
vite bijvoeglijk naamwoord
-
rapide bijvoeglijk naamwoord
-
en toute hâte bijvoeglijk naamwoord
-
promptement bijvoeglijk naamwoord
-
prompt bijvoeglijk naamwoord
-
hâtif bijvoeglijk naamwoord
-
précipitamment bijvoeglijk naamwoord
-
hâtivement bijvoeglijk naamwoord
-
pressé bijvoeglijk naamwoord
-
-
schnell (laut; hart; fest; schwierig; streng; lauthals; steif; herb; kaltblütig; sauer; lautstark; lärmend; schrill; unsanft; tosend; gefühllos; hörbar; geräuschvoll)
bruyant; fort; haut; bruyamment; agité; effervescence; tapageur; tapageuse; à haute voix; tapageusement-
bruyant bijvoeglijk naamwoord
-
fort bijvoeglijk naamwoord
-
haut bijvoeglijk naamwoord
-
bruyamment bijvoeglijk naamwoord
-
agité bijvoeglijk naamwoord
-
effervescence bijvoeglijk naamwoord
-
tapageur bijvoeglijk naamwoord
-
tapageuse bijvoeglijk naamwoord
-
à haute voix bijvoeglijk naamwoord
-
tapageusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
schnell (geschwind; direkt; sofortig; auf der Stelle; rasch; schleunig; hastig; flink)
immédiatement; direct; directement; promptement; immédiat-
immédiatement bijvoeglijk naamwoord
-
direct bijvoeglijk naamwoord
-
directement bijvoeglijk naamwoord
-
promptement bijvoeglijk naamwoord
-
immédiat bijvoeglijk naamwoord
-
-
schnell (gejagd; gestresst; gehetzt; hastig; geschwind; überstürzt)
pressé; à la hâte; hâtif; précipité; énervé; agité; nerveux; précipitamment; avec précipitation; hâtivement; nerveusement-
pressé bijvoeglijk naamwoord
-
à la hâte bijvoeglijk naamwoord
-
hâtif bijvoeglijk naamwoord
-
précipité bijvoeglijk naamwoord
-
énervé bijvoeglijk naamwoord
-
agité bijvoeglijk naamwoord
-
nerveux bijvoeglijk naamwoord
-
précipitamment bijvoeglijk naamwoord
-
avec précipitation bijvoeglijk naamwoord
-
hâtivement bijvoeglijk naamwoord
-
nerveusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
schnell (frontal; klassenweise; unmittelbar; direkt; sofortig; schnurgerade; auf der Stelle)
collectivement; collectif; frontal; de manière frontale; de manière collective-
collectivement bijvoeglijk naamwoord
-
collectif bijvoeglijk naamwoord
-
frontal bijvoeglijk naamwoord
-
de manière frontale bijvoeglijk naamwoord
-
de manière collective bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor schnell:
Synoniemen voor "schnell":
Wiktionary: schnell
schnell
Cross Translation:
adjective
schnell
-
sich mit hoher Geschwindigkeit fortbewegend
-
etwas mit hoher Geschwindigkeit tuend
- schnell → vite
-
nur adverbiell: in kurzer Zeit
- schnell → vite
adjective
-
Qui se meut avec vitesse
-
(vieilli) ou Québec|fr rapide, qui se meut avec célérité, avec promptitude ; se dit surtout dans le sport, sinon plutôt des animaux et des choses dont le mouvement est rapide.
-
-
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schnell | → rapide | ↔ fast — capable of moving with great speed |
• schnell | → rapidement; vite | ↔ fast — with great speed |
• schnell | → preste; fulgurant; agile; leste | ↔ nimble — quick and light in movement or action |
• schnell | → rapide | ↔ quick — moving with speed |
• schnell | → rapidement; vite | ↔ quickly — rapidly, fast |
• schnell | → rapide | ↔ rapid — Very swift or quick |
• schnell | → rapidement | ↔ rapidly — with speed |
• schnell | → prompt; rapide | ↔ speedy — characterized by rapid or swift motion |
• schnell | → rapide | ↔ swift — fast; quick |
• schnell | → rapide; vite | ↔ snel — in korte tijd |
• schnell | → vite | ↔ gauw — binnen een kort tijdsbestek |