Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Spritze

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Spritze

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Spritze:
  2. spritzen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Spritze (Duits) in het Frans

Spritze:

Spritze [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Spritze (Injektionsnadel)
    la seringue; la piqûre
    • seringue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • piqûre [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Spritze (Injektion)
    la piqûre; l'injection
  3. die Spritze (Injektionsspritze)
    la piqûre; la seringue injectrice; la seringue
  4. die Spritze (Pistole; Waffe; Knarre; Wehr; Flinte)
    le pistolet; le revolver; l'arme; le fusil
    • pistolet [le ~] zelfstandig naamwoord
    • revolver [le ~] zelfstandig naamwoord
    • arme [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fusil [le ~] zelfstandig naamwoord
  5. die Spritze (Brandstoff)
    le carburant; le pétrole; le combustible; l'aliment; l'essence; l'aliments; le combustibles

Vertaal Matrix voor Spritze:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aliment Brandstoff; Spritze Auslagen; Ernährung; Kost; Nahrung; Nahrungsmittel; Nährmittel; Speise; Spesen; Unkosten
aliments Brandstoff; Spritze Auslagen; Ernährung; Kost; Nahrung; Nahrungsmittel; Speise; Spesen; Unkosten
arme Flinte; Knarre; Pistole; Spritze; Waffe; Wehr Flinte; Geschütz; Gewehr; Knarre; Pistole; Waffe
carburant Brandstoff; Spritze Benzin; Brandstoff; Brennstoff; Gas; Kraftstoff; Treibstoff
combustible Brandstoff; Spritze Benzin; Brandstoff; Brennstoff; Treibstoff
combustibles Brandstoff; Spritze
essence Brandstoff; Spritze Benzin; Essenz; Innere; Kern; Mitte; Mittelpunkt; Schwerpunkt; Wesen; Wesentlichste; Zentrum
fusil Flinte; Knarre; Pistole; Spritze; Waffe; Wehr Feuerwaffe; Flinte; Geschütz; Gewehr; Knarre; Pistole; Waffe; Wetzstahl
injection Injektion; Spritze
piqûre Injektion; Injektionsnadel; Injektionsspritze; Spritze Masche; Messerstich; Seitenstich; Stich; Stickerei; Wundklammer; nähen einer Wunde
pistolet Flinte; Knarre; Pistole; Spritze; Waffe; Wehr Brötchen; Gewehr; Handfeuerwaffe; Harnflasche; Kaiserbrötchen; Knarre; Pistole; Pünktchen; Schrippe; Spritzpistole; Tüpfelchen; Waffe
pétrole Brandstoff; Spritze Benzin; Erdöl; Petrolium; Öl
revolver Flinte; Knarre; Pistole; Spritze; Waffe; Wehr Pistole
seringue Injektionsnadel; Injektionsspritze; Spritze
seringue injectrice Injektionsspritze; Spritze
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
combustible brennbar; verbrennbar

Synoniemen voor "Spritze":


Wiktionary: Spritze

Spritze
noun
  1. medizinisches Gerät, um Flüssigkeiten in einen Körper zu injizieren
Spritze
noun
  1. Jaillissement d’un liquide.
  2. Instrument avec lequel on injecte ou prélève des substances liquides dans le corps d’un sujet
Cross Translation:
FromToVia
• Spritze → piqure ↔ shot — vaccination or injection
• Spritze → seringue ↔ syringe — hypodermic syringe

spritzen:

spritzen werkwoord (spritze, spritzt, spritzte, spritztet, gespritzt)

  1. spritzen (einspritzen; impfen; einimpfen)
    injecter
    • injecter werkwoord (injecte, injectes, injectons, injectez, )
  2. spritzen
    éclabousser; gicler; jaillir
    • éclabousser werkwoord (éclabousse, éclabousses, éclaboussons, éclaboussez, )
    • gicler werkwoord (gicle, gicles, giclons, giclez, )
    • jaillir werkwoord (jaillis, jaillit, jaillissons, jaillissez, )
  3. spritzen
    jouer avec de l'eau
  4. spritzen (ausspritzen; ausblasen)
    faire gicler; éjaculer
    • faire gicler werkwoord
    • éjaculer werkwoord (éjacule, éjacules, éjaculons, éjaculez, )
  5. spritzen (sticheln; stecken; stechen; )
    piquer
    • piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, )
  6. spritzen (begießen; besprengen; bewässern; )
    arroser; irriguer; mouiller
    • arroser werkwoord (arrose, arroses, arrosons, arrosez, )
    • irriguer werkwoord (irrigue, irrigues, irriguons, irriguez, )
    • mouiller werkwoord (mouille, mouilles, mouillons, mouillez, )
  7. spritzen (schnelllaufen; rennen; laufen; )
    courir; faire de la course; sprinter; se ruer; se précipiter; filer; galoper
    • courir werkwoord (cours, court, courons, courez, )
    • faire de la course werkwoord
    • sprinter werkwoord (sprinte, sprintes, sprintons, sprintez, )
    • se ruer werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • filer werkwoord (file, files, filons, filez, )
    • galoper werkwoord (galope, galopes, galopons, galopez, )
  8. spritzen (aufspritzen)
    éclabousser; gicler
    • éclabousser werkwoord (éclabousse, éclabousses, éclaboussons, éclaboussez, )
    • gicler werkwoord (gicle, gicles, giclons, giclez, )
  9. spritzen (eilen; jagen; laufen; )
    se dépêcher; se presser; se précipiter

Conjugations for spritzen:

Präsens
  1. spritze
  2. spritzt
  3. spritzt
  4. spritzen
  5. spritzt
  6. spritzen
Imperfekt
  1. spritzte
  2. spritztest
  3. spritzte
  4. spritzten
  5. spritztet
  6. spritzten
Perfekt
  1. habe gespritzt
  2. hast gespritzt
  3. hat gespritzt
  4. haben gespritzt
  5. habt gespritzt
  6. haben gespritzt
1. Konjunktiv [1]
  1. spritze
  2. spritzest
  3. spritze
  4. spritzen
  5. spritzet
  6. spritzen
2. Konjunktiv
  1. spritzete
  2. spritzetest
  3. spritzete
  4. spritzeten
  5. spritzetet
  6. spritzeten
Futur 1
  1. werde spritzen
  2. wirst spritzen
  3. wird spritzen
  4. werden spritzen
  5. werdet spritzen
  6. werden spritzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spritzen
  2. würdest spritzen
  3. würde spritzen
  4. würden spritzen
  5. würdet spritzen
  6. würden spritzen
Diverses
  1. spritz!
  2. spritzt!
  3. spritzen Sie!
  5. gespritzt
  6. spritzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spritzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jaillir Aufwallen
sprinter Jogger; Läufer; Schnelläufer; Sprinter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arroser begießen; besprengen; bespritzen; besprühen; beträufeln; bewässern; hineingießen; spritzen; sprühen auf den...giessen; ausgießen; ausschütten; begießen; besprühen; beträufeln; schütten; stürzen
courir eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen aufjagen; auftreiben; eilen; ein Rennen fahren; einRennenfahren; erbeuten; ernähren; füttern; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnell laufen; speisen; verpflegen; wetzen
faire de la course eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen ein Rennen fahren; galoppieren; rennen
faire gicler ausblasen; ausspritzen; spritzen
filer eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Laufmaschen bekommen; ausbrechen; ausreißen; ausrücken; aussteigen; davoneilen; davonlaufen; desertieren; durchbrennen; durchgehen; eilen; entfahren; entfallen; entfliehen; entkommen; entrinnen; entschlüpfen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten; fortlaufen; fortrennen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; schattieren; schnell laufen; sehr früh abhouwen; surren; von zu Hause ausreißen; weglaufen; wegrennen; wetzen
galoper eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; schnell laufen; wetzen
gicler aufspritzen; spritzen aufspritzen; emporspritzen; fließen; hochspritzen; strömen; wellenförmig
injecter einimpfen; einspritzen; impfen; spritzen einimpfen; impfen; vakzinieren
irriguer begießen; besprengen; bespritzen; besprühen; beträufeln; bewässern; hineingießen; spritzen; sprühen berieseln; bewässern; irrigieren
jaillir spritzen aufbrodeln; aufleuchten; aufsprudeln; blitzen; flammen; herausquellen; heraussprudeln; im Kopf aufkommen; lodern; quellen; sprudeln
jouer avec de l'eau spritzen
mouiller begießen; besprengen; bespritzen; besprühen; beträufeln; bewässern; hineingießen; spritzen; sprühen abtupfen; anfeuchten; ankern; befeuchten; begießen; besprengen; besprenkeln; besprühen; beträufeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln; tupfen
piquer einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen abhandenmachen; abschmeicheln; abstauben; abstäuben; anbeißen; anfressen; anregen; anreizen; anspornen; auf die Nerven gehen; aufreizen; aufwinden; beißen; belästigen; einstecken; enteignen; entwenden; erbetteln; erfassen; ergreifen; erhitzen; erregen; ertappen; erwischen; fangen; fassen; genießen; grapschen; hinterziehen; irritieren; kitzeln; klauen; klemmen; knuddeln; kosen; krallen; prickeln; raspeln; rauben; reiben; reizen; schleckern; schlemmen; schmausen; schmeicheln; schnappen; stehlen; stimulieren; stören; veruntreuen; wegkappern; wegnehmen; wegschnappen; zubeißen; ärgern
se dépêcher eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen antreten; aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; sputen; wetzen; zutreten
se presser eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; sputen; stauen; wetzen
se précipiter eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; tragen; wettlaufen; wetzen anfallen; angreifen; anstürmen; beeilen; belagern; bestürmen; eilen; einfliegen; einstürmen; hasten; herabstürzen; hereinbrechen; hereinfliegen; hetzen; hineinfliegen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; sputen; stürmen; wetzen
se ruer eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen anfallen; angreifen; anstürmen; belagern; bestürmen
sprinter eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen galoppieren; hetzen; rasen; rennen; spurten
éclabousser aufspritzen; spritzen
éjaculer ausblasen; ausspritzen; spritzen abspritzen; ejakulieren

Synoniemen voor "spritzen":


Wiktionary: spritzen

spritzen
Cross Translation:
FromToVia
• spritzen → injecter ↔ inject — to administer an injection to
• spritzen → gicler ↔ squirt — to be ejected, in a rapid stream







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0666 seconde
Page rendered in 1.0 seconds