Duits

Uitgebreide vertaling voor Meckern (Duits) in het Frans

meckern:

meckern werkwoord (meckere, meckerst, meckert, meckerte, meckertet, gemechert)

  1. meckern (über etwas meckern; nörgeln; brummen; )
    se plaindre; gronder; râler à propos de quelque chose; grogner; grommeler; rouspéter; protester; bougonner; rouscailler; ronchonner
    • se plaindre werkwoord
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • grogner werkwoord (grogne, grognes, grognons, grognez, )
    • grommeler werkwoord (grommelle, grommelles, grommelons, grommelez, )
    • rouspéter werkwoord (rouspète, rouspètes, rouspétons, rouspétez, )
    • protester werkwoord (proteste, protestes, protestons, protestez, )
    • bougonner werkwoord (bougonne, bougonnes, bougonnons, bougonnez, )
    • rouscailler werkwoord
    • ronchonner werkwoord (ronchonne, ronchonnes, ronchonnons, ronchonnez, )
  2. meckern (sich beschweren; klagen)
    se plaindre de; rouspéter; réclamer; pousser des gémissements; gémir; grogner; se lamenter; déposer une plainte chez; se lamenter de; introduire une plainte; déposer une réclamation
    • se plaindre de werkwoord
    • rouspéter werkwoord (rouspète, rouspètes, rouspétons, rouspétez, )
    • réclamer werkwoord (réclame, réclames, réclamons, réclamez, )
    • gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, )
    • grogner werkwoord (grogne, grognes, grognons, grognez, )
    • se lamenter werkwoord
    • se lamenter de werkwoord
  3. meckern (blöken)
    bêler
    • bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, )
  4. meckern (schelten; schimpfen; beschimpfen; wettern; ausschimpfen)
    râler; fulminer; hurler; insulter; rouspéter; proférer; injurier; mugir; vociférer; faire rage; râler contre; faire du tapage
    • râler werkwoord (râle, râles, râlons, râlez, )
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, )
    • rouspéter werkwoord (rouspète, rouspètes, rouspétons, rouspétez, )
    • proférer werkwoord (profère, profères, proférons, proférez, )
    • injurier werkwoord (injurie, injuries, injurions, injuriez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )
    • faire rage werkwoord
    • râler contre werkwoord
    • faire du tapage werkwoord
  5. meckern (sich wehren; schwätzen; murren)
    ronchonner; rouspéter; regimber
    • ronchonner werkwoord (ronchonne, ronchonnes, ronchonnons, ronchonnez, )
    • rouspéter werkwoord (rouspète, rouspètes, rouspétons, rouspétez, )
    • regimber werkwoord
  6. meckern (knurren; schnurren; grunzen; )
    ronchonner; grogner; grommeler; gronder; rouspéter
    • ronchonner werkwoord (ronchonne, ronchonnes, ronchonnons, ronchonnez, )
    • grogner werkwoord (grogne, grognes, grognons, grognez, )
    • grommeler werkwoord (grommelle, grommelles, grommelons, grommelez, )
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • rouspéter werkwoord (rouspète, rouspètes, rouspétons, rouspétez, )

Conjugations for meckern:

Präsens
  1. meckere
  2. meckerst
  3. meckert
  4. meckeren
  5. meckert
  6. meckeren
Imperfekt
  1. meckerte
  2. meckertest
  3. meckerte
  4. meckerten
  5. meckertet
  6. meckerten
Perfekt
  1. habe gemechert
  2. hast gemechert
  3. hat gemechert
  4. haben gemechert
  5. habt gemechert
  6. haben gemechert
1. Konjunktiv [1]
  1. meckere
  2. meckerest
  3. meckere
  4. meckeren
  5. meckeret
  6. meckeren
2. Konjunktiv
  1. meckerte
  2. meckertest
  3. meckerte
  4. meckerten
  5. meckertet
  6. meckerten
Futur 1
  1. werde meckern
  2. wirst meckern
  3. wird meckern
  4. werden meckern
  5. werdet meckern
  6. werden meckern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde meckern
  2. würdest meckern
  3. würde meckern
  4. würden meckern
  5. würdet meckern
  6. würden meckern
Diverses
  1. mecker!
  2. meckert!
  3. meckeren Sie!
  4. gemechert
  5. meckernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor meckern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
réclamer Anpruch geltend machen auf
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bougonner brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern brabbeln; brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; lispeln; murmeln; pruzeln; rasseln; röcheln; schmoren
bêler blöken; meckern bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; flennen; grassieren; greinen; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schluchzen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
déposer une plainte chez klagen; meckern; sich beschweren beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren
déposer une réclamation klagen; meckern; sich beschweren beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren; wiederfordern; zurückfordern
faire du tapage ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausfahren; brüllen; donnern; ferkeln; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
faire rage ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; maulen; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein; zischen
fulminer ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern anschnauzen; anschreien; ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; fluchen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; maulen; plärren; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein; zischen
grogner brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; klagen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; sich beschweren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern brummen; grunzen; knurren
grommeler brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; nörgeln; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern brabbeln; brodeln; brummen; brutzeln; dämpfen; grunzen; knurren; leise kochen; pruzeln; schmoren; schwirren; summen; surren
gronder brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; nörgeln; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern ausfahren; ballern; bellen; bestrafen; blamieren; brodeln; brummen; brutzeln; brüllen; bumsen; donnern; dröhnen; dämpfen; entgegenhalten; ermahnen; fegen; grassieren; grunzen; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jemandem etwas nachtragen; johlen; kläffen; knallen; knurren; krachen; leise kochen; nachtragen; nachtragend sein; plätschern; poltern; pruzeln; rasen; rügen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schmettern; schmoren; schreien; singen; skandieren; tadeln; toben; tosen; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wettern; wüten; zischen; zurechtweisen
gémir klagen; meckern; sich beschweren aufzeufzen; flehen; flennen; heulen; jammern; klagen; plärren; schluchzen; schreien; seufzen; stöhnen; tief aufseufzen; wehklagen; weinen; wimmern; winseln; ächzen
hurler ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern aufschreien; ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; flennen; grassieren; greinen; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schluchzen; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; singen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten; zischen
injurier ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausfahren; ausschimpfen; benachteiligen; beschimpen; beschimpfen; brüllen; düpieren; fluchen; keifen; kränken; quetschen; rasen; schaden; schelten; schimpfen; schädigen; sichverwunden; toben; tosen; verletzen; verwunden; wettern; wüten
insulter ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausfahren; ausschimpfen; beleidigen; beschimpen; beschimpfen; brüllen; düpieren; fluchen; keifen; kränken; lästern; rasen; schelten; schimpfen; schimpfen auf; schmähen; spotten; toben; tosen; verhöhnen; verletzen; verspotten; verächtlich oder hönisch reden von; wettern; wüten
introduire une plainte klagen; meckern; sich beschweren beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren
mugir ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausfahren; bellen; blöken; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; grölen; hausen; herausschreien; heulen; iahen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; muhen; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten; zischen
pousser des gémissements klagen; meckern; sich beschweren stöhnen; wehklagen; wimmern; winseln
proférer ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken
protester brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern aufmucken; bestreiten; leugnen; protestieren; verneinen; widersprechen
regimber meckern; murren; schwätzen; sich wehren
ronchonner brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; nörgeln; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; schwätzen; sich wehren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern brabbeln; lispeln; murmeln
rouscailler brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern
rouspéter ausschimpfen; beschimpfen; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; klagen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schelten; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; schwätzen; sich beschweren; sich wehren; spucken; stottern; summen; surren; wettern; über etwas meckern schimpfen
râler ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern brummeln; brummen; grunzen; knurren; murren; rasseln; röcheln; schimpfen
râler contre ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; keifen; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
râler à propos de quelque chose brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern
réclamer klagen; meckern; sich beschweren Anspruch machen auf; anfordern; anfragen; beanstanden; beantragen; einfordern; einklagen; erfordern; erheben; fordern; klagen; reklamieren; sich beschweren; sichbeschweren; wiederfordern; zurückfordern
se lamenter klagen; meckern; sich beschweren beanstanden; flehen; jammern; klagen; lamentieren; sich beschweren; stöhnen; wehklagen; wimmern; winseln
se lamenter de klagen; meckern; sich beschweren beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren
se plaindre brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern beanstanden; beauftragen; beschweren; flehen; jammern; klagen; reklamieren; sich beschweren; sichbeschweren; wehklagen; wimmern; winseln
se plaindre de klagen; meckern; sich beschweren beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren
vociférer ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; fluchen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; maulen; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein; zischen

Synoniemen voor "meckern":


Wiktionary: meckern

meckern
  1. den typischen Laut einer Ziege (das Meckern) von sich geben
meckern
verb
  1. (familier, fr) manifester sa mauvaise humeur, son mécontentement, maugréer, protester, râler, ronchonner, rouspéter.
  2. Manifester sa mauvaise humeur, son mécontentement, maugréer, protester.

Verwante vertalingen van Meckern