Duits

Uitgebreide vertaling voor sausen (Duits) in het Frans

sausen:

sausen werkwoord (sause, sausest, saust, sauste, saustet, gesaust)

  1. sausen (säuseln)
    froisser; froufrouter; murmurer
    • froisser werkwoord (froisse, froisses, froissons, froissez, )
    • froufrouter werkwoord (froufroute, froufroutes, froufroutons, froufroutez, )
    • murmurer werkwoord (murmure, murmures, murmurons, murmurez, )
  2. sausen (abrutschen; senken; einsacken; )
    baisser; tomber; diminuer; couler; décroître; se plonger; sombrer; s'écrouler; s'affaisser; s'effoncer
    • baisser werkwoord (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • couler werkwoord (coule, coules, coulons, coulez, )
    • décroître werkwoord (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
    • se plonger werkwoord
    • sombrer werkwoord (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'écrouler werkwoord
    • s'affaisser werkwoord
    • s'effoncer werkwoord
  3. sausen (herausschreien; rasen; schreien; )
    crier; hurler; gueuler; vociférer; japper; faire rage; gronder; tonner; mugir; se déchaîner; tousser fort; bouillonner; brailler; fulminer; tempêter; bêler
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
    • vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )
    • japper werkwoord (jappe, jappes, jappons, jappez, )
    • faire rage werkwoord
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • tonner werkwoord (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • se déchaîner werkwoord
    • tousser fort werkwoord
    • bouillonner werkwoord (bouillonne, bouillonnes, bouillonnons, bouillonnez, )
    • brailler werkwoord (braille, brailles, braillons, braillez, )
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, )
  4. sausen (rascheln; rauschen; säuseln)
    bruire; siffler; faire un bruit léger; murmurer
    • bruire werkwoord
    • siffler werkwoord (siffle, siffles, sifflons, sifflez, )
    • murmurer werkwoord (murmure, murmures, murmurons, murmurez, )

Conjugations for sausen:

Präsens
  1. sause
  2. sausest
  3. saust
  4. sausen
  5. saust
  6. sausen
Imperfekt
  1. sauste
  2. saustest
  3. sauste
  4. sausten
  5. saustet
  6. sausten
Perfekt
  1. habe gesaust
  2. hast gesaust
  3. hat gesaust
  4. haben gesaust
  5. habt gesaust
  6. haben gesaust
1. Konjunktiv [1]
  1. sause
  2. sausest
  3. sause
  4. sausen
  5. sauset
  6. sausen
2. Konjunktiv
  1. sauste
  2. saustest
  3. sauste
  4. sausten
  5. saustet
  6. sausten
Futur 1
  1. werde sausen
  2. wirst sausen
  3. wird sausen
  4. werden sausen
  5. werdet sausen
  6. werden sausen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde sausen
  2. würdest sausen
  3. würde sausen
  4. würden sausen
  5. würdet sausen
  6. würden sausen
Diverses
  1. saus!
  2. saust!
  3. sausen Sie!
  4. gesaust
  5. sausend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor sausen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
couler Abfließen; Ablaufen; Wegfließen; Wegströmen
diminuer Abnutzen; Verschleißen; sich Mindern
décroître Absterben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baisser abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abbauen; abblenden; abnehmen; abschwächen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einschrumpfen; einschränken; fallen; fortnehmen; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; herabtragen; hinunterbringen; kürzen; mindern; nachlassen; niedriger machen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; senken; setzen; sich einschränken; sinken; sparen; sparsamer leben; verblassen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; weniger werden; zurückgehen; zusammengehen
bouillonner bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufsprudeln; ausfahren; brüllen; donnern; hervorquellen; hervorsprudeln; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
brailler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; heulen; kreischen; plärren; schmettern; schreien; skandieren; weinen
bruire rascheln; rauschen; sausen; säuseln knistern; perlen; prickeln; rascheln; schäumen
bêler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; brüllen; flennen; greinen; herausschreien; heulen; meckern; plärren; schluchzen; schreien; skandieren
couler abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abfließen lassen; abrutschen; abtropfen; auslaufen lassen; auslecken; durchfallen; durchsickern; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; fliehen; fließen; flüchten; fortfließen; galvanisieren; glitschen; herauströpfeln; herunterrutschen; in Strömen nierderstürzen; laufen; lecken; schrumpfen; senken; sichsenken; sickern; sinken; strömen; triefen; tropfen; tröpfeln; umkommen; untergehen; versenken; versickern; versinken; wegfließen; zurückgehen
crier bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; aufschreien; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreiden; kreischen; krähen; lautauf schreien; plärren; rufen; schreien; skandieren; toben; weinen; zurufen
diminuer abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abbauen; abnehmen; abschwächen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einkürzen; einschrumpfen; einschränken; fallen; fortnehmen; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; kürzen; kürzer machen; kürzermachen; mindern; minimalisieren; mit Masse benutzen; mässigen; nachlassen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sich einschränken; sinken; sparen; sparsamer leben; verkleinern; verknappen; verkürzen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; weniger werden; zurückfahren; zurückgehen; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammengehen; zusammenschrumpfen
décroître abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abbauen; abnehmen; abschwächen; beschränken; einschrumpfen; einschränken; fallen; fortnehmen; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; minimalisieren; nachlassen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verkleinern; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; weniger werden; zurückfahren; zurückgehen; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammengehen; zusammenschrumpfen
faire rage bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; keifen; maulen; meckern; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
faire un bruit léger rascheln; rauschen; sausen; säuseln
froisser sausen; säuseln beleidigen; düpieren; jemandem Schmerzen zufügen; knittern; kränken; kräuseln; lästern; runzeln; schmähen; verletzen; zerknittern; zerknüllen
froufrouter sausen; säuseln knistern; rascheln
fulminer bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anschnauzen; anschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; fluchen; keifen; maulen; meckern; plärren; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
gronder bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; ballern; bestrafen; blamieren; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; brüllen; bumsen; donnern; dämpfen; entgegenhalten; ermahnen; grunzen; gurren; jemandem etwas nachtragen; knallen; knurren; krachen; leise kochen; meckern; murren; nachtragen; nachtragend sein; nörgeln; plätschern; pruzeln; rasen; rügen; schallen; schelten; schieben; schimpfen; schmettern; schmoren; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren; tadeln; toben; tosen; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wüten; zurechtweisen; über etwas meckern
gueuler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; plärren; schreien; skandieren
hurler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; flennen; greinen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; meckern; plärren; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schluchzen; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten
japper bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen bellen; kläffen
mugir bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; blöken; brüllen; donnern; grölen; herausschreien; heulen; iahen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kreischen; lautauf schreien; meckern; muhen; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; toben; tosen; weinen; wettern; wüten
murmurer rascheln; rauschen; sausen; säuseln brabbeln; flüstern; gluckern; glucksen; gurgeln; lispeln; munkeln; murmeln; plätschern; raunen; rauschen; säuseln; tuscheln; zischeln
s'affaisser abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abfüllen; ausbeuteln; auseinandergehen; durchbiegen; durchzechen; einbrechen; einpacken; einsacken; einsinken; einstürzen; prolabieren; setzen; sichsenken; versinken; vorfallen; zusammenbrechen; zusammensinken
s'effoncer abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken
s'écrouler abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken Streit verlieren; abnehmen; den kürzeren ziehen; einsacken; einsinken; einstürzen; erliegen; ganz kaputt und auseinander holen; herunterstürzen; hinunterstürzen; kaputtgehen; rücklaufen; umkommen; untergehen; unterliegen; zugrunde gehen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
se déchaîner bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
se plonger abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken galvanisieren; versenken
siffler rascheln; rauschen; sausen; säuseln blasen; flöten; pfeifen; surren
sombrer abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen

Synoniemen voor "sausen":


Wiktionary: sausen

sausen
verb
  1. Hilfsverb haben, meist nur unpersönlich: ein scharfes Geräusch verursachen, das gleichmäßig an- und abschwillt und an Reibung erinnert
sausen

Sausen:

Sausen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Sausen (Gesause)
    le murmure; le bourdonnement; le bruissement; le frémissement; le tintement; le froufrou; le susurrement
  2. Sausen
    le volement en poussière; le fait de s'envoler en poussière

Vertaal Matrix voor Sausen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bourdonnement Gesause; Sausen Gebrumm; Gebrumme; Geräusch; Gesumm; Gesäusel
bruissement Gesause; Sausen Geknister; Geraschel; Geräusch; Gesumm; Rauschen
fait de s'envoler en poussière Sausen
froufrou Gesause; Sausen Geknister; Geraschel; Geräusch; Rauschen; Volant
frémissement Gesause; Sausen Beben; Erschütterung; Funkeln; Geknister; Geraschel; Geräusch; Grausen; Rauschen; Schauder; Scheu; Schlottern; Zittern
murmure Gesause; Sausen Geknatter; Gemunkel; Gemurmel; Geräusch; Gesumm; Rauschen
susurrement Gesause; Sausen Geräusch; Rauschen
tintement Gesause; Sausen Funkeln; Geräusch; Rauschen
volement en poussière Sausen

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van sausen