Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
grob:
- ossu; qui a de gros os; qui a une grosse ossature; rude; violent; qui a la main lourde; brutalement; brutal; rudement; violemment; disgracieux de figure; disgracieuse de figure; inconvenant; impudique; inconvenablement; choquant; mal; mauvais; indécemment; cru; incorrect; inconvenable; grossier; indécent; mal élevé; vulgaire; rustre; non civilisé; maladroit; impoli; maladif; embarrassé; inncommode; avec raideur; malhabile; avec maladresse; dégingandé; maladroitement; sans force; raide; lâche; gauche; relâché; mal à l'aise; gauchement; maladivement; peu maniable; à pas raides; insolent; impertinent; banal; grossière; trivial; grossièrement; inhumain; féroce; barbare; épouvantable; cruel; répugnant; durement; cruelle; affreusement; affreux; impitoyable; monstrueux; sans pitié; atroce; terrible; dur; abominable; terrifiant; hideux; rêche; atrocement; cruellement; férocement; hideusement; inhumainement; effrayant; inouï; scandaleux; infâme; criant; effroyablement; scandaleusement; honteux; affligeant; honteusement; méchant; canidé; animal; bestialement; bestial; indistinct; pas clair; vague; flou; assourdi; étouffé; incontrôlé; impétueux; fougueusement; fervent; emporté; fougueux; véhément; impétueusement; prétentieux; effronté; champêtre; présomptueux; insolemment; sans gêne; prétentieusement; impertinemment; sans façons; effrontément; rustaud; sans vergogne; à la paysanne; rural; rustique; campagnard; villageois; impudent; impudemment; en rustre; de façon rustique; sans se gêner; énorme; extrême; oublié; nébuleux; estompé; amère; amer; désagréable; déplaisant; de manière insupportable; insupportable; intolérant; intolérable; crapuleux; ignoblement; cochon; vilain; bas; basse; dégueulasse; ignoble; méprisable; malpropre; crapuleusement; sale; vil; infect; bassement
-
groß:
- grand; gros; énorme; large; de grande envergure; énormément; vaste; immense; colossal; ample; largement; amplement; étendu; considérable; volumineux; grandement; magnifique; grandiose; somptueux; impressionnant; fastueux; pompeux; costaud; fort; robuste; solide; solidement; gigantesque; géant; très grand; hors de toute proportion; super; imposant; démesuré; immensément; colossalement; élaboré; approfondi; de façon détaillée; de façon prolixe; étendue; spacieux; diffus; détaillé; en détail; extensif; circonstancié; verbeux; verbeuse; verbeusement; dans le détail; substantiel; titanesque; de haute taille; trois fois si grand; triple; triplement
- immense; énorme; colossal
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor grob (Duits) in het Frans
grob:
-
grob (rüde; ungeschliffen; schroff; derb; schwer)
ossu; qui a de gros os; qui a une grosse ossature-
ossu bijvoeglijk naamwoord
-
qui a de gros os bijvoeglijk naamwoord
-
qui a une grosse ossature bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (rauh; wild; rüde; roh; brutal; unzart; gewaltsam; schroff; gewalttätig; unsanft; haarig)
rude; violent; qui a la main lourde; brutalement; brutal; rudement; violemment-
rude bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
qui a la main lourde bijvoeglijk naamwoord
-
brutalement bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
rudement bijvoeglijk naamwoord
-
violemment bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (plump; pummelig)
disgracieux de figure; disgracieuse de figure-
disgracieux de figure bijvoeglijk naamwoord
-
disgracieuse de figure bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (unanständig; verkehrt; falsch; schief; unpassend; unrichtig; unmoralisch; schamlos; ungehörig; fehlerhaft; fälschlich; unschicklich; roh; fälschlicherweise; indiskret; respektlos; ungezogen; derb; unangebracht; unrecht; lasterhaft; unsittlich; ungebührlich; frivol; unzart; unehrenhaft; ungeziemend)
inconvenant; impudique; inconvenablement; choquant; mal; mauvais; indécemment; cru; incorrect; inconvenable; grossier; indécent-
inconvenant bijvoeglijk naamwoord
-
impudique bijvoeglijk naamwoord
-
inconvenablement bijvoeglijk naamwoord
-
choquant bijvoeglijk naamwoord
-
mal bijvoeglijk naamwoord
-
mauvais bijvoeglijk naamwoord
-
indécemment bijvoeglijk naamwoord
-
cru bijvoeglijk naamwoord
-
incorrect bijvoeglijk naamwoord
-
inconvenable bijvoeglijk naamwoord
-
grossier bijvoeglijk naamwoord
-
indécent bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (ungehobelt; unhöflich; grobschlächtig; zutäppisch; dumm; unerzogen; derb; ungeschickt; flegelhaft; tölpelhaft; doof; wild; stumpf; schroff; plump; klobig; schwerfällig; bäuerisch; ungeschliffen; täppisch; unkultiviert; ungeschlacht; lümmelhaft)
-
grob (unhandlich; stümperhaft; unbehaglich; weich; lustlos; hinfällig; ungeschickt; kraftlos; umbequem; lasch; lästig; schwerfällig; flau; schwächlich; tapsig; grobschlächtig; dünn; lahm; entspannt; eckig; schlapp; hilflos; welk; schlaff; krankhaft; kantig; ungelenk; unbeholfen; schlacksig; ungehobelt; abgespannt; gebrechlich; bäuerisch; mißlich; flegelhaft; wässerig; kränklich; tölpelhaft; täppisch; taktlos; ungeschlacht; stelzbeinig; tapprig)
maladif; maladroit; embarrassé; inncommode; avec raideur; malhabile; avec maladresse; dégingandé; maladroitement; sans force; raide; lâche; gauche; relâché; mal à l'aise; gauchement; maladivement; peu maniable; à pas raides-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
maladroit bijvoeglijk naamwoord
-
embarrassé bijvoeglijk naamwoord
-
inncommode bijvoeglijk naamwoord
-
avec raideur bijvoeglijk naamwoord
-
malhabile bijvoeglijk naamwoord
-
avec maladresse bijvoeglijk naamwoord
-
dégingandé bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
raide bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
gauche bijvoeglijk naamwoord
-
relâché bijvoeglijk naamwoord
-
mal à l'aise bijvoeglijk naamwoord
-
gauchement bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
peu maniable bijvoeglijk naamwoord
-
à pas raides bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (brutal; gewaltsam; ungehörig; unverschämt; unhöflich; ungezogen; grausam; dreist; gewalttätig; unpassend; unschicklich; taktlos; schlimm; frech; unangenehm; gräßlich; unanständig; eiskalt; unartig; flegelhaft; schamlos; zudringlich; rotzfrech; ungesittet; unmanierlich)
-
grob (unflätig; rüde; ungeschliffen; obszön; ungehobelt; schmuddelig; schlüpfrig; schofel; abgestanden)
-
grob (unmenschlich; furchtbar; roh; grausam; herzlos; hart; scharf; wild; brutal; fürchterlich; entsetzlich; bestialisch; barbarisch; schauervoll; schrecklich; gewaltig; scheußlich; gräßlich; schaurig; grausig; abscheulich; grauenerregend; abscheuerregend)
inhumain; féroce; barbare; épouvantable; rude; cruel; répugnant; brutal; durement; cruelle; affreusement; affreux; impitoyable; monstrueux; sans pitié; atroce; terrible; dur; abominable; terrifiant; hideux; brutalement; rêche; atrocement; cruellement; férocement; hideusement; inhumainement-
inhumain bijvoeglijk naamwoord
-
féroce bijvoeglijk naamwoord
-
barbare bijvoeglijk naamwoord
-
épouvantable bijvoeglijk naamwoord
-
rude bijvoeglijk naamwoord
-
cruel bijvoeglijk naamwoord
-
répugnant bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
durement bijvoeglijk naamwoord
-
cruelle bijvoeglijk naamwoord
-
affreusement bijvoeglijk naamwoord
-
affreux bijvoeglijk naamwoord
-
impitoyable bijvoeglijk naamwoord
-
monstrueux bijvoeglijk naamwoord
-
sans pitié bijvoeglijk naamwoord
-
atroce bijvoeglijk naamwoord
-
terrible bijvoeglijk naamwoord
-
dur bijvoeglijk naamwoord
-
abominable bijvoeglijk naamwoord
-
terrifiant bijvoeglijk naamwoord
-
hideux bijvoeglijk naamwoord
-
brutalement bijvoeglijk naamwoord
-
rêche bijvoeglijk naamwoord
-
atrocement bijvoeglijk naamwoord
-
cruellement bijvoeglijk naamwoord
-
férocement bijvoeglijk naamwoord
-
hideusement bijvoeglijk naamwoord
-
inhumainement bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (himmelschreiend; schaudererregend; freudlos; furchtbar; grausam; fürchterlich; elend; betrübt; eingehend; gräßlich; einschneidend; empörend; schauderhaft; infam; grauenerregend)
effrayant; inouï; scandaleux; infâme; criant; effroyablement; scandaleusement; honteux; affligeant; honteusement-
effrayant bijvoeglijk naamwoord
-
inouï bijvoeglijk naamwoord
-
scandaleux bijvoeglijk naamwoord
-
infâme bijvoeglijk naamwoord
-
criant bijvoeglijk naamwoord
-
effroyablement bijvoeglijk naamwoord
-
scandaleusement bijvoeglijk naamwoord
-
honteux bijvoeglijk naamwoord
-
affligeant bijvoeglijk naamwoord
-
honteusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (hündisch)
-
grob (animalisch; tierisch; schändlich; bestialisch)
animal; bestialement; bestial; brutal-
animal bijvoeglijk naamwoord
-
bestialement bijvoeglijk naamwoord
-
bestial bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (vage; finster; unbestimmt; verschwommen; dumpfig; schattenhaft; dunkel; dumpf; schwammig; halblaut)
indistinct; pas clair; vague; flou-
indistinct bijvoeglijk naamwoord
-
pas clair bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
flou bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (dumpfig; dunkel; dumpf; halblaut; finster; unbestimmt; vage; verschwommen; schwammig; schattenhaft)
-
grob (anzüglich; heftig; gefühllos; hart; grausam; grell; eckig; feurig; unmenschlich; barbarisch; bissig; kantig; bestialisch; beißend; kaltblütig; geharnischt)
cruel; impitoyable; brutalement; inhumain; cruellement-
cruel bijvoeglijk naamwoord
-
impitoyable bijvoeglijk naamwoord
-
brutalement bijvoeglijk naamwoord
-
inhumain bijvoeglijk naamwoord
-
cruellement bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (unbeherrscht; grimmig; hemmungslos; gellend; hell; hart; scharf; leidenschaftlich; grell; heftig; bewegt; stürmisch; hitzig; höllisch; jähzornig; temperamentvoll; klirrend; ungestüm; auffahrend)
incontrôlé; impétueux; fougueusement; fervent; emporté; fougueux; véhément; impétueusement-
incontrôlé bijvoeglijk naamwoord
-
impétueux bijvoeglijk naamwoord
-
fougueusement bijvoeglijk naamwoord
-
fervent bijvoeglijk naamwoord
-
emporté bijvoeglijk naamwoord
-
fougueux bijvoeglijk naamwoord
-
véhément bijvoeglijk naamwoord
-
impétueusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (unverschämt; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; dreist; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; frech; plump; klobig; anmaßend; arrogant; ungeniert; bäuerisch; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch)
prétentieux; effronté; insolent; rustre; champêtre; présomptueux; insolemment; sans gêne; prétentieusement; impertinemment; sans façons; effrontément; rustaud; sans vergogne; à la paysanne; rural; grossier; rustique; impertinent; campagnard; villageois; grossièrement; impudent; impudemment; en rustre; de façon rustique; sans se gêner-
prétentieux bijvoeglijk naamwoord
-
effronté bijvoeglijk naamwoord
-
insolent bijvoeglijk naamwoord
-
rustre bijvoeglijk naamwoord
-
champêtre bijvoeglijk naamwoord
-
présomptueux bijvoeglijk naamwoord
-
insolemment bijvoeglijk naamwoord
-
sans gêne bijvoeglijk naamwoord
-
prétentieusement bijvoeglijk naamwoord
-
impertinemment bijvoeglijk naamwoord
-
sans façons bijvoeglijk naamwoord
-
effrontément bijvoeglijk naamwoord
-
rustaud bijvoeglijk naamwoord
-
sans vergogne bijvoeglijk naamwoord
-
à la paysanne bijvoeglijk naamwoord
-
rural bijvoeglijk naamwoord
-
grossier bijvoeglijk naamwoord
-
rustique bijvoeglijk naamwoord
-
impertinent bijvoeglijk naamwoord
-
campagnard bijvoeglijk naamwoord
-
villageois bijvoeglijk naamwoord
-
grossièrement bijvoeglijk naamwoord
-
impudent bijvoeglijk naamwoord
-
impudemment bijvoeglijk naamwoord
-
en rustre bijvoeglijk naamwoord
-
de façon rustique bijvoeglijk naamwoord
-
sans se gêner bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (weitgehend; maßlos)
-
grob (diesig; verschwommen; unscharf; dunstig; heiig)
-
grob (dörflich; doof; derb; rustik; plump; klobig; ländlich; schwerfällig; ungeschickt; ungehobelt; pfarrlich; bäuerisch; flegelhaft; ungeschliffen; tölpelhaft; pastoral; täppisch; grobschlächtig; ungeschlacht; lümmelhaft; zutäppisch)
champêtre; rustique; rural; grossier; rustre; campagnard; villageois; rustaud; en rustre; de façon rustique; à la paysanne-
champêtre bijvoeglijk naamwoord
-
rustique bijvoeglijk naamwoord
-
rural bijvoeglijk naamwoord
-
grossier bijvoeglijk naamwoord
-
rustre bijvoeglijk naamwoord
-
campagnard bijvoeglijk naamwoord
-
villageois bijvoeglijk naamwoord
-
rustaud bijvoeglijk naamwoord
-
en rustre bijvoeglijk naamwoord
-
de façon rustique bijvoeglijk naamwoord
-
à la paysanne bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (unhöfflich; unfreundlich)
amère; amer; désagréable; déplaisant-
amère bijvoeglijk naamwoord
-
amer bijvoeglijk naamwoord
-
désagréable bijvoeglijk naamwoord
-
déplaisant bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (unfreundlich; taktlos; unmanierlich)
désagréable; impoli; grossier; de manière insupportable; insupportable; indécent; intolérant; intolérable; grossièrement; indécemment-
désagréable bijvoeglijk naamwoord
-
impoli bijvoeglijk naamwoord
-
grossier bijvoeglijk naamwoord
-
de manière insupportable bijvoeglijk naamwoord
-
insupportable bijvoeglijk naamwoord
-
indécent bijvoeglijk naamwoord
-
intolérant bijvoeglijk naamwoord
-
intolérable bijvoeglijk naamwoord
-
grossièrement bijvoeglijk naamwoord
-
indécemment bijvoeglijk naamwoord
-
-
grob (obszön; schmierig; faul; dick; heimtückisch; schamlos; fettartig; schal; schmutzig; falsch; fett; ekelhaft; platt; dürftig; derb; dumpf; rüde; schäbig; banal; hinterhältig; garstig; fettig; hinterlistig; trivial; abgestanden; schmuddelig; dumpfig; bäuerisch; schofel; schuftig; schmählich; schändlich; ungeschlacht)
banal; méchant; grossier; crapuleux; ignoblement; grossière; cochon; vilain; infâme; bas; basse; dégueulasse; ignoble; méprisable; malpropre; crapuleusement; sale; vulgaire; vil; infect; trivial; grossièrement; bassement-
banal bijvoeglijk naamwoord
-
méchant bijvoeglijk naamwoord
-
grossier bijvoeglijk naamwoord
-
crapuleux bijvoeglijk naamwoord
-
ignoblement bijvoeglijk naamwoord
-
grossière bijvoeglijk naamwoord
-
cochon bijvoeglijk naamwoord
-
vilain bijvoeglijk naamwoord
-
infâme bijvoeglijk naamwoord
-
bas bijvoeglijk naamwoord
-
basse bijvoeglijk naamwoord
-
dégueulasse bijvoeglijk naamwoord
-
ignoble bijvoeglijk naamwoord
-
méprisable bijvoeglijk naamwoord
-
malpropre bijvoeglijk naamwoord
-
crapuleusement bijvoeglijk naamwoord
-
sale bijvoeglijk naamwoord
-
vulgaire bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
infect bijvoeglijk naamwoord
-
trivial bijvoeglijk naamwoord
-
grossièrement bijvoeglijk naamwoord
-
bassement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor grob:
Synoniemen voor "grob":
Wiktionary: grob
grob
Cross Translation:
adjective
grob
-
bezogen auf Personen: ungelenk, ungeschickt, unerzogen, ungebildet, bäurisch, gewalttätig
-
bezogen auf Materialien: unfein, unbehauen, unbearbeitet, unrein von Stoffen, Oberflächen und Material, ungenau, unscharf
adjective
-
Qui a beaucoup de circonférence ou de volume.
-
Qui n’est pas fin, qui n’est pas délicat.
- grossier → an; barsch; grob; derb; rau; hart; taktlos; plump; unziemlich; unschicklich; ungehörig; ungebührlich; unanständig; rauh; roh
-
Qui imiter le langage du peuple ou ses mœurs, grossier, vulgaire.
-
Translations
-
désuet|fr Qui concerne le peuple, le quidam, le personnage quelconque.
-
(familier, fr) rapidement et sans rigueur.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grob | → brut; brute | ↔ coarse — of inferior quality |
• grob | → vulgaire | ↔ coarse — not refined |
• grob | → vulgaire | ↔ crude — lacking tact or taste |
• grob | → grossière; grossier | ↔ gross — coarse, rude, obscene |
• grob | → anguleux; dentelé | ↔ jagged — unevenly cut; having the texture of something so cut |
• grob | → rude; rugueux; brut | ↔ rough — not smooth |
• grob | → impoli; malpoli | ↔ rude — bad-mannered |
groß:
-
groß
grand; gros; énorme; large; de grande envergure; énormément; vaste; immense; colossal; ample; largement; amplement-
grand bijvoeglijk naamwoord
-
gros bijvoeglijk naamwoord
-
énorme bijvoeglijk naamwoord
-
large bijvoeglijk naamwoord
-
de grande envergure bijvoeglijk naamwoord
-
énormément bijvoeglijk naamwoord
-
vaste bijvoeglijk naamwoord
-
immense bijvoeglijk naamwoord
-
colossal bijvoeglijk naamwoord
-
ample bijvoeglijk naamwoord
-
largement bijvoeglijk naamwoord
-
amplement bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (geräumig; reichlich; großzügig; weitläufig; in reichem Maße)
étendu; considérable; volumineux; ample; vaste; grand; large; largement; amplement; énorme; grandement-
étendu bijvoeglijk naamwoord
-
considérable bijvoeglijk naamwoord
-
volumineux bijvoeglijk naamwoord
-
ample bijvoeglijk naamwoord
-
vaste bijvoeglijk naamwoord
-
grand bijvoeglijk naamwoord
-
large bijvoeglijk naamwoord
-
largement bijvoeglijk naamwoord
-
amplement bijvoeglijk naamwoord
-
énorme bijvoeglijk naamwoord
-
grandement bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (imposant; überwältigend; riesig; ungeheuer; unermeßlich; gigantisch; gewaltig; großartig; eindrucksvoll; kapital; prunkvoll; grandios; imponierend; stattlich; enorm; immens; kolossal; pomphaft; triumphal; titanisch)
magnifique; grandiose; ample; somptueux; impressionnant; fastueux; pompeux; large-
magnifique bijvoeglijk naamwoord
-
grandiose bijvoeglijk naamwoord
-
ample bijvoeglijk naamwoord
-
somptueux bijvoeglijk naamwoord
-
impressionnant bijvoeglijk naamwoord
-
fastueux bijvoeglijk naamwoord
-
pompeux bijvoeglijk naamwoord
-
large bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (robust; stark; kräftig; stattlich; forsch; derb; stämmig)
costaud; fort; robuste; solide; solidement-
costaud bijvoeglijk naamwoord
-
fort bijvoeglijk naamwoord
-
robuste bijvoeglijk naamwoord
-
solide bijvoeglijk naamwoord
-
solidement bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (kolossal; riesig; toll; imposant; stark; ungeheuer; gewaltig; fabelhaft; großartig; riesenhaft; grandios; titanisch; irre; eindrucksvoll; kapital; enorm; überwältigend; unermeßlich; immens; gigantisch; imponierend; himmelweit; triumphal)
énorme; gigantesque; géant; très grand; hors de toute proportion; grandiose; immense; super; imposant; démesuré; colossal; immensément; colossalement-
énorme bijvoeglijk naamwoord
-
gigantesque bijvoeglijk naamwoord
-
géant bijvoeglijk naamwoord
-
très grand bijvoeglijk naamwoord
-
hors de toute proportion bijvoeglijk naamwoord
-
grandiose bijvoeglijk naamwoord
-
immense bijvoeglijk naamwoord
-
super bijvoeglijk naamwoord
-
imposant bijvoeglijk naamwoord
-
démesuré bijvoeglijk naamwoord
-
colossal bijvoeglijk naamwoord
-
immensément bijvoeglijk naamwoord
-
colossalement bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (detailliert; ausgearbeitet; ausführlich; umfangreich; weit; aufwendig; dick; ausgedehnt; langstielig; weitgehend; großzügig; umständlich; eingehend; weitschweifig; vielumfassend; hell; stark; breit; reichlich; geräumig; weitläufig; schwerfällig; gedehnt; behäbig; extensiv; haarklein)
élaboré; approfondi; étendu; de façon détaillée; de façon prolixe; large; grand; étendue; largement; spacieux; diffus; détaillé; en détail; vaste; ample; amplement; extensif; circonstancié; verbeux; verbeuse; verbeusement; dans le détail-
élaboré bijvoeglijk naamwoord
-
approfondi bijvoeglijk naamwoord
-
étendu bijvoeglijk naamwoord
-
de façon détaillée bijvoeglijk naamwoord
-
de façon prolixe bijvoeglijk naamwoord
-
large bijvoeglijk naamwoord
-
grand bijvoeglijk naamwoord
-
étendue bijvoeglijk naamwoord
-
largement bijvoeglijk naamwoord
-
spacieux bijvoeglijk naamwoord
-
diffus bijvoeglijk naamwoord
-
détaillé bijvoeglijk naamwoord
-
en détail bijvoeglijk naamwoord
-
vaste bijvoeglijk naamwoord
-
ample bijvoeglijk naamwoord
-
amplement bijvoeglijk naamwoord
-
extensif bijvoeglijk naamwoord
-
circonstancié bijvoeglijk naamwoord
-
verbeux bijvoeglijk naamwoord
-
verbeuse bijvoeglijk naamwoord
-
verbeusement bijvoeglijk naamwoord
-
dans le détail bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (gewaltig; gigantisch; riesig; enorm; unermeßlich; kapital; ungeheuer; riesenhaft; kolossal; titanisch)
énormément; géant; immense; énorme; substantiel; vaste; colossal; titanesque-
énormément bijvoeglijk naamwoord
-
géant bijvoeglijk naamwoord
-
immense bijvoeglijk naamwoord
-
énorme bijvoeglijk naamwoord
-
substantiel bijvoeglijk naamwoord
-
vaste bijvoeglijk naamwoord
-
colossal bijvoeglijk naamwoord
-
titanesque bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (Sehrgrosmäsig; gewaltig; gigantisch; flink; unermeßlich; titanisch; toll; hoch; riesig; irre; fabelhaft; großartig; kapital; enorm; riesenhaft; immens; kolossal; himmelweit)
immensément; géant; énorme; démesuré; colossal; immense; gigantesque; titanesque; colossalement-
immensément bijvoeglijk naamwoord
-
géant bijvoeglijk naamwoord
-
énorme bijvoeglijk naamwoord
-
démesuré bijvoeglijk naamwoord
-
colossal bijvoeglijk naamwoord
-
immense bijvoeglijk naamwoord
-
gigantesque bijvoeglijk naamwoord
-
titanesque bijvoeglijk naamwoord
-
colossalement bijvoeglijk naamwoord
-
-
groß (hochgewachsen; stattlich; schlank)
-
groß (doppelt und dreifach; dreifach; dreifältig)
trois fois si grand; triple; triplement-
trois fois si grand bijvoeglijk naamwoord
-
triple bijvoeglijk naamwoord
-
triplement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor groß:
Synoniemen voor "groß":
Wiktionary: groß
groß
Cross Translation:
adjective
groß
-
von beträchtlichem Ausmaß
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• groß | → grand | ↔ big — adult |
• groß | → grande; grand | ↔ great — very big, large scale |
• groß | → grand | ↔ tall — of a person |
• groß | → grande; grand | ↔ groot — volwassen |
• groß | → grand; grande | ↔ groot — machtig, belangrijk |
• groß | → grande; grand | ↔ groot — bewonderenswaardig, goed |
• groß | → grande; grand | ↔ groot — meer dan normaal in formaat |