Duits

Uitgebreide vertaling voor festgelegt (Duits) in het Frans

festgelegt:

festgelegt bijvoeglijk naamwoord

  1. festgelegt (dokumentiert)
    documenté

Vertaal Matrix voor festgelegt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
documenté dokumentiert; festgelegt

Synoniemen voor "festgelegt":

  • festgesetzt
  • besiegelt; bestimmt; determiniert
  • abgemacht; abgesprochen; ausgemacht; erklärt; vereinbart

festlegen:

festlegen werkwoord (lege fest, legst fest, legt fest, legte fest, legtet fest, festgelegt)

  1. festlegen (definieren; bestimmen; umschreiben; festsetzen; kennzeichnen)
    définir; déterminer; décrire
    • définir werkwoord (définis, définit, définissons, définissez, )
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
    • décrire werkwoord (décris, décrit, décrivons, décrivez, )
  2. festlegen (vereinbaren)
    contracter; signer un contrat avec; signer
    • contracter werkwoord (contracte, contractes, contractons, contractez, )
    • signer werkwoord (signe, signes, signons, signez, )
  3. festlegen (beschließen; entscheiden; vereinbaren; )
    décider; conclure; finir; arrêter; terminer; mettre fin à; stopper; prendre fin
    • décider werkwoord (décide, décides, décidons, décidez, )
    • conclure werkwoord (conclus, conclut, concluons, concluez, )
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
    • mettre fin à werkwoord
    • stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, )
    • prendre fin werkwoord
  4. festlegen (determinieren; bestätigen; feststellen; )
    déterminer; établir; définir; constater; estimer; vérifier; identifier; qualifier
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
    • établir werkwoord (établis, établit, établissons, établissez, )
    • définir werkwoord (définis, définit, définissons, définissez, )
    • constater werkwoord (constate, constates, constatons, constatez, )
    • estimer werkwoord (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • vérifier werkwoord (vérifie, vérifies, vérifions, vérifiez, )
    • identifier werkwoord (identifie, identifies, identifions, identifiez, )
    • qualifier werkwoord (qualifie, qualifies, qualifions, qualifiez, )
  5. festlegen (abstecken; abzeichnen; abgrenzen; trassieren)
    définir; tracer; jalonner
    • définir werkwoord (définis, définit, définissons, définissez, )
    • tracer werkwoord (trace, traces, traçons, tracez, )
    • jalonner werkwoord (jalonne, jalonnes, jalonnons, jalonnez, )
  6. festlegen (konstatieren; feststellen; bestätigen; identifizieren)
    constater; déterminer
    • constater werkwoord (constate, constates, constatons, constatez, )
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
  7. festlegen (einrichten; installieren; errichten; )
    installer; arranger
    • installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, )
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
  8. festlegen (näher umschreiben; definieren; bestimmen; )
    définir; préciser; désigner; déterminer; décrire; délimiter; détailler; expliciter; dénoter
    • définir werkwoord (définis, définit, définissons, définissez, )
    • préciser werkwoord (précise, précises, précisons, précisez, )
    • désigner werkwoord (désigne, désignes, désignons, désignez, )
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
    • décrire werkwoord (décris, décrit, décrivons, décrivez, )
    • délimiter werkwoord (délimite, délimites, délimitons, délimitez, )
    • détailler werkwoord (détaille, détailles, détaillons, détaillez, )
    • expliciter werkwoord (explicite, explicites, explicitons, explicitez, )
    • dénoter werkwoord (dénote, dénotes, dénotons, dénotez, )
  9. festlegen (abgrenzen; begrenzen; einzäunen; )
    marquer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; barrer; tromper; fermer; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer
    • marquer werkwoord (marque, marques, marquons, marquez, )
    • entourer werkwoord (entoure, entoures, entourons, entourez, )
    • tracer werkwoord (trace, traces, traçons, tracez, )
    • piqueter werkwoord (piquète, piquètes, piquetons, piquetez, )
    • préciser werkwoord (précise, précises, précisons, précisez, )
    • contourner werkwoord (contourne, contournes, contournons, contournez, )
    • barrer werkwoord (barre, barres, barrons, barrez, )
    • tromper werkwoord (trompe, trompes, trompons, trompez, )
    • fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • jalonner werkwoord (jalonne, jalonnes, jalonnons, jalonnez, )
    • escroquer werkwoord (escroque, escroques, escroquons, escroquez, )
    • soutirer werkwoord (soutire, soutires, soutirons, soutirez, )
  10. festlegen (festsetzen)
    immobiliser; déposer sur un compte bancaire
    • immobiliser werkwoord (immobilise, immobilises, immobilisons, immobilisez, )
  11. festlegen (belegen; verzeichnen; aufschreiben; niederschreiben)
    enregistrer
    • enregistrer werkwoord (enregistre, enregistres, enregistrons, enregistrez, )
  12. festlegen (zurren; schnüren; fesseln; )
    lier; attacher; fixer; nouer; aiguilleter
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • aiguilleter werkwoord

Conjugations for festlegen:

Präsens
  1. lege fest
  2. legst fest
  3. legt fest
  4. legen fest
  5. legt fest
  6. legen fest
Imperfekt
  1. legte fest
  2. legtest fest
  3. legte fest
  4. legten fest
  5. legtet fest
  6. legten fest
Perfekt
  1. habe festgelegt
  2. hast festgelegt
  3. hat festgelegt
  4. haben festgelegt
  5. habt festgelegt
  6. haben festgelegt
1. Konjunktiv [1]
  1. festlege
  2. festlegest
  3. festlege
  4. festlegen
  5. festleget
  6. festlegen
2. Konjunktiv
  1. festlegte
  2. festlegtest
  3. festlegte
  4. festlegten
  5. festlegtet
  6. festlegten
Futur 1
  1. werde festlegen
  2. wirst festlegen
  3. wird festlegen
  4. werden festlegen
  5. werdet festlegen
  6. werden festlegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festlegen
  2. würdest festlegen
  3. würde festlegen
  4. würden festlegen
  5. würdet festlegen
  6. würden festlegen
Diverses
  1. lege fest!
  2. legt fest!
  3. legen Sie fest!
  4. festgelegt
  5. festlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor festlegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter Verschweigen; stil halten
fixer Anfügen; Anheften; Fest machen
marquer Anstreichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aiguilleter anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren
arranger aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren Freiden schließen; Maßregeln treffen; anordnen; arrangieren; aufbauen; aufmotzen; aufpolieren; aufstellen; ausbessern; ausrichten; ausstreichen; bauen; beilegen; deichseln; ebnen; egalisieren; einordnen; einrichten; einseifen; einteilen; erbauen; erfrischen; erneuern; errichten; fertigbringen; fertigkriegen; führen; gestalten; gliedern; glätten; gruppieren; gutmachen; herrichten; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; in Ordnung bringen; inOrdnungbringen; innovieren; instandsetzen; klassifizieren; koordinieren; leiten; lenken; neugestalten; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; renovieren; reparieren; restaurieren; schaffen; sortieren; steuern; veranstalten; verbessern; wiederherstellen; zustandebringen
arrêter abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren Blut stillen; Gespräch beenden; abbrechen; abhalten; ablassen; absetzen; abstellen; anhalten; aufhalten; aufhören; auflegen; ausmachen; ausschalten; ausscheiden; beenden; behindern; beschließen; bremsen; einsperren; enden; entgegenarbeiten; entgegenwirken; erfassen; ergreifen; etwas aufgeben; fassen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; fesseln; festnehmen; greifen; halten; hemmen; herunterfahren; hindern; hinhalten; hintertreiben; konterkarieren; schließen; stehenbleiben; stillen; stillsetzen; stillstehen; stocken; stoppen; verhaften; verspäten; verzichten; verzögern; vollenden; zum Stillstand bringen; zum Stillstand kommen; zurückhalten; zurücktreten
attacher anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren Bücher binden; an einander befestigen; anbacken; anbinden; aneinanderreihen; anhaken; anheften; anhängen; anketten; ankleben; anknöpfen; ankoppeln; ankuppeln; anlegen; anleimen; anreihen; anschnallen; aufbinden; aufkleben; aufknoten; aufreien; befestigen; beglaubigen; binden; den Mund verbieten; dokumentieren; einblenden; einschnüren; erpressen; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festkleben; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; fügen; haften; haken; heften; klammern; kleben; knebeln; knoten; knüpfen; koppeln; kuppeln; leimen; pappen; schnüren; umbinden; umwinden; verankern; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verknüpfen; verkuppeln; vertäuen; zubinden; zusammenbinden; zusammenfügen; zusammenkleben; zusammenlegen; zuschnallen; zuschnüren
barrer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abschließen; absperren; auslöschen; beenden; behindern; blockieren; einschränken; entgegenarbeiten; entgegenwirken; gegen den Wind einfahren; hintertreiben; konterkarieren; lavieren; sperren; streichen; stricheln; verbarrikadieren; verrammeln; versperren; verstellen; zusperren
borner abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindeichen; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen
clôturer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abdecken; abgrenzen; abschirmen; abschließen; absperren; abstecken; abzäunen; beenden; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einhegen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen
conclure abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren abbrechen; ableiten; abmachen; abschließen; aufhören; beenden; beschließen; enden; entnehmen; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; folgern; halten; komplettieren; konkludieren; schließen; schlußfolgern; vervollständigen; vollenden
constater ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; identifizieren; konstatieren anschauen; ansehen; bemerken; beobachten; betrachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; gucken; merken; schauen; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen
contourner abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen einkapseln; einkreisen; enthalten; erfassen; herumfliegen; herumführen; hintergehen; umfassen; umherfliegen; umschließen; umzegeln; umziehen
contracter festlegen; vereinbaren zusammenziehen
décider abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
décrire beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; näher beschreiben; näher umschreiben; umschreiben abbilden; benachrichtigen; beschreiben; bezeichnen; charakterisieren; darstellen; entwerfen; erzählen; kennzeichnen; markieren; mitteilen; schildern; skizzieren; umschreiben
définir abgrenzen; abstecken; abzeichnen; ausmachen; bedingen; beschreiben; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; kennzeichnen; näher beschreiben; näher umschreiben; trassieren; umschreiben benachrichtigen; beschreiben; bezeichnen; charakterisieren; erzählen; kennzeichnen; markieren; mitteilen; schildern
délimiter beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben abbrechen; abgrenzen; absperren; abzäunen; aufhören; beenden; begrenzen; beschließen; beschneiden; beschränken; eindeichen; eindämmen; einschränken; einsäumen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; limitieren; schließen; umzäunen; vollenden
dénoter beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben
déposer sur un compte bancaire festlegen; festsetzen
désigner beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben einsetzen; einstellen; etwas andeuten; etwas zeigen
détailler beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben ausarbeiten; detailieren; detaillieren; einzeln aufzählen; genauerumschreiben; spezifizieren
déterminer ausmachen; bedingen; beschreiben; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; identifizieren; kennzeichnen; konstatieren; näher beschreiben; näher umschreiben; umschreiben abstechen; abwägen; anordnen; anregen; auseinanderhalten; ausfindig machen; ausmachen; beschreiben; bestimmen; bezeichnen; charakterisieren; determinieren; ein Ehrezeichen geben; erkennen; ermessen; finden; kennzeichnen; lokalisieren; markieren; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; trassieren; unterschieden; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen
enregistrer aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen anschauen; ansehen; betrachten; buchen; dokumentieren; einschreiben; einsprechen; eintragen; erfassen; gucken; schauen; sehen; speichern; wahrnehmen
entourer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; besetzen; ein Kreis zechnen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einrahmen; einschließen; einschränken; einsäumen; enthalten; erfassen; falbeln; herumfahren; limitieren; umfassen; umgeben; umkreisen; umleiten; umringen; umschließen; umziehen; umzäunen
escroquer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abhandenmachen; abschmeicheln; ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; erbetteln; hereinlegen; hintergehen; neppen; prellen; verarschen; verladen; übertölpeln; übervorteilen
estimer ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen Vermutung anstellen; abwägen; achten; annehmen; anregen; ausarbeiten; ausmachen; bedenken; berechnen; bestimmen; denken; ehren; ermessen; erwägen; glauben; hochachten; hochhalten; hochschätzen; kalkulieren; mutmaßen; raten; respektieren; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; verehren; vermuten; verschonen; voranschlagen; vorschlagen; würdigen; zuraten; überlegen; überschlagen
expliciter beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben
fermer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abdichten; abschliessen; abschließen; absperren; annullieren; aufheben; beenden; isolieren; schließen; sperren; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; widerrufen; zubinden; zudrehen; zumachen; zuschliessen; zusperren
finir abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren abbrechen; ablaufen; abmachen; aufbessern; aufessen; aufhören; aufzehren; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; ausheben; auskriegen; ausleeren; ausräumen; ausspielen; austragen; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; beschließen; die Freundschaft beenden; enden; entleeren; ergehen; ergänzen; erledigen; essen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; herausnehmen; in Ordnung bringen; in die Brüche gehen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; perfektionieren; schließen; speisen; verbrauchen; vergehen; verspeisen; verstreichen; vervollkommnen; vervollständigen; verzehren; vollbringen; vollenden; vorbei gehen; zu Ende laufen; zu Ende spielen; zuendespielen
fixer anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren ablegen; abstellen; abwägen; an einander befestigen; anbinden; anblicken; anbringen; andrehen; anhaken; anheften; anhängen; anketten; ankleben; ankoppeln; ankuppeln; anlegen; anregen; anschauen; anschnallen; anschrauben; ansehen; anziehen; aufkleben; aufstellen; ausmachen; befestigen; beglaubigen; begucken; beobachten; besehen; bestimmen; betrachten; betten; beäugen; brühen; den Mund verbieten; dokumentieren; einordnen; einräumen; einrücken; einsperren; einstellen; einteilen; einweisen; ermessen; erpressen; festbinden; festdrehen; festhaken; festhalten; festheften; festkleben; festmachen; festschnallen; festschrauben; fügen; gaffen; gruppieren; gucken; haken; heften; hinblicken; hinlegen; hinstellen; installieren; klammern; knebeln; koppeln; kuppeln; laichen; legen; raten; schalten; schauen; schlingen; schätzen; setzen; stationieren; stecken; stellen; suggerieren; taxieren; unteraus legen; unterbringen; verankern; veranschlagen; vergeben; verlegen; vorschlagen; zubinden; zuraten; zuschnallen; zusehen; überschlagen
identifier ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen ausweisen; identifizieren; legitimieren; sich mit etwas identifizieren
immobiliser festlegen; festsetzen einsperren
installer aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren ablagern; ablegen; abstellen; anbinden; anbringen; anheften; anlegen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausstatten; bauen; befestigen; beglaubigen; bergen; betten; bewahren; brühen; deponieren; einordnen; einrichten; einräumen; einrücken; einsegnen; einsetzen; einstellen; einteilen; einweisen; festhaken; festheften; festmachen; fügen; gruppieren; heften; hinlegen; hinstellen; inaugurieren; installieren

Synoniemen voor "festlegen":


Wiktionary: festlegen

festlegen
verb
  1. etwas genau bestimmen
  2. reflexiv: sich binden oder entscheiden
festlegen
Cross Translation:
FromToVia
festlegen déterminer; poser; fixer appoint — To fix with power or firmness
festlegen fixer; poser appoint — to constitute; to ordain; to prescribe; to fix the time and place of
festlegen déterminer determine — to ascertain definitely
festlegen prédéfinir predefine — To define in advance
festlegen fixer set — to determine
festlegen stipuler; déterminer bepalen — vaststellen, voorschrijven, regelen