Duits

Uitgebreide vertaling voor begrenzt (Duits) in het Frans

begrenzt:

begrenzt bijvoeglijk naamwoord

  1. begrenzt (beschränkt)
    limité; restreint; réduit; borné; délimité
  2. begrenzt (beschränkt; limitiert; bedingt)
    limité; réduit; restreint; délimité
  3. begrenzt (zn einer Seite beschriftbar; bedingt; beschränkt)
    borné; restreint; limité; délimité; réduit; apte à être écrit d'un côté

Vertaal Matrix voor begrenzt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
réduit Schuppen; Verschlag
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apte à être écrit d'un côté bedingt; begrenzt; beschränkt; zn einer Seite beschriftbar
borné bedingt; begrenzt; beschränkt; zn einer Seite beschriftbar abgegrenzt; albern; anspruchslos; bei weitem; beschränkt; borniert; bürgerlich; dumm; einfach; eng; engstirnig; geistlos; geizig; genau; gering; gewerblich; glatt; imHandumdrehen; kindisch; klein; kleinbürgerlich; kleinkariert; kleinlich; kleinmütig; knapp; knickrig; kraftlos; leblos; leicht; mühelos; nicht schwer; schlaff; schlicht; seelenlos; simpel; spießbürgerlich; spießig; stumpf; stumpfsinnig; unbeseelt
délimité bedingt; begrenzt; beschränkt; limitiert; zn einer Seite beschriftbar umissen
limité bedingt; begrenzt; beschränkt; limitiert; zn einer Seite beschriftbar abgegrenzt; eingezäunt; eng; knapp; schmal
restreint bedingt; begrenzt; beschränkt; limitiert; zn einer Seite beschriftbar dicht; eng; in-der-Nähe; knapp; mit wenig Platz; nah; nahe; naheliegend; schmal
réduit bedingt; begrenzt; beschränkt; limitiert; zn einer Seite beschriftbar abgeleitet; beschränkt; eigeschränkt; gemildert; kleinlich; kürzertretend; sparsahm lebend; verkürzt; vermindert

Synoniemen voor "begrenzt":


Wiktionary: begrenzt


Cross Translation:
FromToVia
begrenzt limité limited — with certain limits placed upon it
begrenzt étroite; étroit narrow — having a small width
begrenzt restreint restricted — limited within bounds

begrenzt vorm van begrenzen:

begrenzen werkwoord (begrenze, begrenzest, begrenzt, begrenzte, begrenztet, begrenzt)

  1. begrenzen (abgrenzen; einzäunen; prellen; )
    marquer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; barrer; tromper; fermer; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer
    • marquer werkwoord (marque, marques, marquons, marquez, )
    • entourer werkwoord (entoure, entoures, entourons, entourez, )
    • tracer werkwoord (trace, traces, traçons, tracez, )
    • piqueter werkwoord (piquète, piquètes, piquetons, piquetez, )
    • préciser werkwoord (précise, précises, précisons, précisez, )
    • contourner werkwoord (contourne, contournes, contournons, contournez, )
    • barrer werkwoord (barre, barres, barrons, barrez, )
    • tromper werkwoord (trompe, trompes, trompons, trompez, )
    • fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • jalonner werkwoord (jalonne, jalonnes, jalonnons, jalonnez, )
    • escroquer werkwoord (escroque, escroques, escroquons, escroquez, )
    • soutirer werkwoord (soutire, soutires, soutirons, soutirez, )
  2. begrenzen (beschränken; limitieren; einschränken; )
    limiter; restreindre; borner; entourer; délimiter; tailler; clôturer
    • limiter werkwoord (limite, limites, limitons, limitez, )
    • restreindre werkwoord (restreins, restreint, restreignons, restreignez, )
    • borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • entourer werkwoord (entoure, entoures, entourons, entourez, )
    • délimiter werkwoord (délimite, délimites, délimitons, délimitez, )
    • tailler werkwoord (taille, tailles, taillons, taillez, )
    • clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
  3. begrenzen (beschränken; einschränken; eindämmen)
    contenir; délimiter; limiter; restreindre; borner; mettre des limites à
    • contenir werkwoord (contiens, contient, contenons, contenez, )
    • délimiter werkwoord (délimite, délimites, délimitons, délimitez, )
    • limiter werkwoord (limite, limites, limitons, limitez, )
    • restreindre werkwoord (restreins, restreint, restreignons, restreignez, )
    • borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, )
  4. begrenzen (abdecken; abschirmen; umzäunen; )
    protéger; couvrir; sauvegarder; abriter; clôturer; borner; préserver; mettre à l'abri de
    • protéger werkwoord (protège, protèges, protégeons, protégez, )
    • couvrir werkwoord (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • sauvegarder werkwoord (sauvegarde, sauvegardes, sauvegardons, sauvegardez, )
    • abriter werkwoord (abrite, abrites, abritons, abritez, )
    • clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • préserver werkwoord (préserve, préserves, préservons, préservez, )
  5. begrenzen (beschränken; einschränken; eindämmen; limitieren)
    restreindre; limiter; borner; délimiter
    • restreindre werkwoord (restreins, restreint, restreignons, restreignez, )
    • limiter werkwoord (limite, limites, limitons, limitez, )
    • borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • délimiter werkwoord (délimite, délimites, délimitons, délimitez, )

Conjugations for begrenzen:

Präsens
  1. begrenze
  2. begrenzest
  3. begrenzt
  4. begrenzen
  5. begrenzt
  6. begrenzen
Imperfekt
  1. begrenzte
  2. begrenztest
  3. begrenzte
  4. begrenzten
  5. begrenztet
  6. begrenzten
Perfekt
  1. habe begrenzt
  2. hast begrenzt
  3. hat begrenzt
  4. haben begrenzt
  5. habt begrenzt
  6. haben begrenzt
1. Konjunktiv [1]
  1. begrenze
  2. begrenzest
  3. begrenze
  4. begrenzen
  5. begrenzet
  6. begrenzen
2. Konjunktiv
  1. begrenzte
  2. begrenztest
  3. begrenzte
  4. begrenzten
  5. begrenztet
  6. begrenzten
Futur 1
  1. werde begrenzen
  2. wirst begrenzen
  3. wird begrenzen
  4. werden begrenzen
  5. werdet begrenzen
  6. werden begrenzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde begrenzen
  2. würdest begrenzen
  3. würde begrenzen
  4. würden begrenzen
  5. würdet begrenzen
  6. würden begrenzen
Diverses
  1. begrenz!
  2. begrenzt!
  3. begrenzen Sie!
  4. begrenzt
  5. begrenzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor begrenzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marquer Anstreichen
tailler Schmisse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abriter abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen Schutz bieten; Unterkunft geben; abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; erhalten; hegen; hinterziehen; hüten; kamouflieren; schützen; sichern; sicherstellen; tarnen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; wahren; zurückhalten
barrer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abschließen; absperren; auslöschen; beenden; behindern; blockieren; einschränken; entgegenarbeiten; entgegenwirken; gegen den Wind einfahren; hintertreiben; konterkarieren; lavieren; sperren; streichen; stricheln; verbarrikadieren; verrammeln; versperren; verstellen; zusperren
borner abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abstecken; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einhegen; einschränken; einsäumen; einzäunen; festlegen; limitieren; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen eindeichen; eindämmen
clôturer abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abstecken; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einhegen; einschränken; einsäumen; einzäunen; festlegen; limitieren; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abgrenzen; abschließen; abstecken; abzäunen; beenden; einhegen; umzäunen
contenir begrenzen; beschränken; eindämmen; einschränken abwehren; beinhalten; bezwingen; bezähmen; eindeichen; eindämmen; einschränken; enthalten; sich wehren; umfassen; unterdrücken; wehren; zurücknehmen
contourner abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen einkapseln; einkreisen; enthalten; erfassen; herumfliegen; herumführen; hintergehen; umfassen; umherfliegen; umschließen; umzegeln; umziehen
couvrir abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen Zeit beanspruchen; abblenden; abbüßen; abdecken; abschirmen; ankleiden; ausgleichen; ausstatten; bedecken; bekleiden; belohnen; berichten; bestreuen; besäen; bewachsen; beziehen; ein Buch einschlagen; einbringen; einhüllen; einkreisen; einpacken; einwickeln; entgelten; erläutern; ersetzen; erstatten; gutmachen; herumreichen; honorieren; hüllen; kamouflieren; kompensieren; melden; meldungmachen; mitteilen; polstern; sagen; sühnen; umspannen; verdecken; vergüten; verhüllen; verkleiden; verpacken; verschleiern; versehen; wiedergeben; wiedergutmachen; überdachen; überspannen
délimiter abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; beschreiben; bestimmen; definieren; eindeichen; eindämmen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; näher beschreiben; näher umschreiben; schließen; vollenden
entourer abgrenzen; absperren; abstecken; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einhegen; einschränken; einsäumen; einzäunen; festlegen; limitieren; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen besetzen; ein Kreis zechnen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einrahmen; einschließen; einsäumen; enthalten; erfassen; falbeln; herumfahren; umfassen; umgeben; umkreisen; umleiten; umringen; umschließen; umziehen
escroquer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abhandenmachen; abschmeicheln; ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; erbetteln; hereinlegen; hintergehen; neppen; prellen; verarschen; verladen; übertölpeln; übervorteilen
fermer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abdichten; abschliessen; abschließen; absperren; annullieren; aufheben; beenden; isolieren; schließen; sperren; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; widerrufen; zubinden; zudrehen; zumachen; zuschliessen; zusperren
jalonner abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abgrenzen; abstecken; abzeichnen; festlegen; trassieren
limiter abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; einschränken; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden
marquer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abstechen; abzeichnen; anbinden; anheften; ankreuzen; anmerken; anstreichen; antupfen; befestigen; beglaubigen; berühren; beschreiben; bezeichnen; brandmarken; charakterisieren; einbrennen; einen Gegensatz bilden; festhaken; festheften; festmachen; heften; kennzeichnen; leicht berühren; markieren; stempeln; stigmatisieren; tupfen; unterstreichen
mettre des limites à begrenzen; beschränken; eindämmen; einschränken
mettre à l'abri de abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; hüten
piqueter abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
protéger abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen Schutz bieten; Schutzsuchen; abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; protegieren; schutzen; schützen; sichern; sicherstellen; sichverstecken; wachen; wachen über; wahren
préciser abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; beschreiben; bestimmen; definieren; deuten; erklären; erläutern; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben
préserver abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen Schutz bieten; ablegen; abschirmen; achtgeben; aufbewahren; aufheben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; bergen; beschützen; bewahren; deponieren; einbüchsen; einkochen; einmachen; erhalten; haltbar machen; hegen; hinlegen; hüten; konservieren; lagern; niederlegen; schutzen; schützen; sichern; sicherstellen; wahren
restreindre abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen
sauvegarder abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen Schutz bieten; abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schutzen; schützen; sichern; sicherstellen; wahren
soutirer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abtrennen; ausladen; bemogeln; beschwindeln; entreißen; entziehen; übertölpeln
tailler abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen abkürzen; abschleifen; abschneiden; aushacken; aushauen; beschneiden; einkerben; einschneiden; kerben; knipsen; kürzen; nach Maß schneiden; schleifen; schneiden; schärfen; stutzen; wetzen; zuschneiden
tracer abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen Ablauf verfolgen; abgrenzen; abstecken; abzeichnen; durchpausen; festlegen; finden; kratzen; kritzeln; malen; mit Ablaufverfolgung ausführen; trassieren; zeichnen; zustandebringen
tromper abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen Vertrauen mißbrauchen; aufziehen; ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; beschämen; betrügen; enttäuschen; foppen; fremd gehen; fälschen; hereinlegen; hintergehen; hinters Licht führen; imitieren; irreführen; nachbilden; nachmachen; neppen; prellen; verarschen; verfälschen; verladen; vervielfältigen; übertölpeln; übervorteilen

Synoniemen voor "begrenzen":


Wiktionary: begrenzen

begrenzen
verb
  1. Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.

Cross Translation:
FromToVia
begrenzen délimiter; entourer bound — to surround a territory
begrenzen limiter limit — restrict
begrenzen restreindre restrain — to restrict or limit
begrenzen limiter begrenzen — beperken, limiteren

Computer vertaling door derden: