Geschehen: vertaling Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Frans: Meer gegevens...

geschehen:
- se passer; avoir lieu; se faire; arriver; survenir; se produire; advenir; arriver à quelqu'un
- arrivé
Geschehen:
- histoire; événement; incident; fait
Wiktionary:
- geschehen → arriver, produire, passer, advenir, se passer, se produire, avoir lieu
- geschehen → arriver, faire
- Geschehen → événement

Duits

Uitgebreide vertaling voor geschehen (Duits) in het Frans

geschehen:

geschehen werkwoord

geschehen (sich ereignen; passieren)
se passer; avoir lieu; se faire; arriver; survenir; se produire; advenir
- se passer werkwoord
- avoir lieu werkwoord
- se faire werkwoord
- arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, arrivent, arrivais, arrivait, arrivions, arriviez, arrivaient, arrivai, arrivas, arriva, arrivâmes, arrivâtes, arrivèrent, arriverai, arriveras, arrivera, arriverons, arriverez, arriveront)
- survenir werkwoord (surviens, survient, survenons, survenez, surviennent, survenais, survenait, survenions, surveniez, survenaient, survins, survint, survînmes, survîntes, survinrent, surviendrai, surviendras, surviendra, surviendrons, surviendrez, surviendront)
- se produire werkwoord
- advenir werkwoord
geschehen (sich ereignen; passieren)
se passer; survenir; arriver; se produire
- se passer werkwoord
- survenir werkwoord (surviens, survient, survenons, survenez, surviennent, survenais, survenait, survenions, surveniez, survenaient, survins, survint, survînmes, survîntes, survinrent, surviendrai, surviendras, surviendra, surviendrons, surviendrez, surviendront)
- arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, arrivent, arrivais, arrivait, arrivions, arriviez, arrivaient, arrivai, arrivas, arriva, arrivâmes, arrivâtes, arrivèrent, arriverai, arriveras, arrivera, arriverons, arriverez, arriveront)
- se produire werkwoord
geschehen (passieren)
arriver; arriver à quelqu'un
- arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, arrivent, arrivais, arrivait, arrivions, arriviez, arrivaient, arrivai, arrivas, arriva, arrivâmes, arrivâtes, arrivèrent, arriverai, arriveras, arrivera, arriverons, arriverez, arriveront)
- arriver à quelqu'un werkwoord

geschehen bijvoeglijk naamwoord

geschehen (zugestoßen; passiert)
arrivé
- arrivé bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor geschehen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
arriver		Stattfinden
arrivé		Ankunft; Eintreffen
avoir lieu		Stattfinden
se passer		Stattfinden
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
advenir	geschehen; passieren; sich ereignen	passieren
arriver	geschehen; passieren; sich ereignen	ablaufen; angelangen; ankommen; ankündigen; annoncieren; ansagen; arrivieren; aufhören; aufsteigen; beenden; bewirken; bezwingen; durchsetzen; ein Gefühl kriegen; einlaufen; eintreffen; enden; erscheinen; fertigbringen; geraten; heraneilen; herüberwehen; hingeraten; hinkommen; hinkriegen; hinüberwehen; kommen; kundgeben; melden; schaffen; schnell kommen; steigen; unterwerfen; vergehen; verstreichen; vollbringen; vollführen; vorbei gehen; vorbeiziehen; zähmen
arriver à quelqu'un	geschehen; passieren
avoir lieu	geschehen; passieren; sich ereignen	Platz haben; einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen
se faire	geschehen; passieren; sich ereignen	Platz haben; entspringen; entstehen; wachsen; werden
se passer	geschehen; passieren; sich ereignen	Platz haben; ablaufen; passieren; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zugehen
se produire	geschehen; passieren; sich ereignen	aktieren; auftreten; darstellen; eine Rolle spielen; spielen; zugehen
survenir	geschehen; passieren; sich ereignen
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
arrivé	geschehen; passiert; zugestoßen	angekommen; neu eingetroffene

Synoniemen voor "geschehen":

abspielen; ereignen; passieren; stattfinden; unterlaufen; vorfallen; vorkommen; zustoßen; zutragen
ereignen; erfolgen; ergehen

Wiktionary: geschehen

geschehen

(intransitiv) sich ereignen; zutragen
- geschehen → arriver; produire; passer

geschehen

verb

Pour un évènement : survenir, se produire.
- arriver → passieren; geschehen
parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.
- arriver → Erfolg haben; gelingen; bestehen; geschehen; passieren; sich ereignen; stattfinden; vorkommen; hingeraten; ankommen; eintreffen; gelangen; zukommen; herzukommen
Se faire, arriver
- faire → geschehen; eintreten; passieren

Cross Translation:

From	To	Via
• geschehen	→ advenir	↔ come to pass — to happen, to occur
• geschehen	→ advenir; se passer; se produire; arriver	↔ happen — to occur
• geschehen	→ se passer	↔ geschieden — werkelijkheid worden
• geschehen	→ se passer; avoir lieu	↔ gebeuren — plaatshebben, werkelijkheid worden

Geschehen:

Geschehen [das ~] zelfstandig naamwoord

Geschehen (Geschichte; Ereignis)
l'histoire
- histoire [la ~] zelfstandig naamwoord
Geschehen (Ereignis; Vorfall; Begebenheit; Vorgang; Eintreten)
l'événement; l'incident; le fait
- événement [le ~] zelfstandig naamwoord
- incident [le ~] zelfstandig naamwoord
- fait [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Geschehen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fait	Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Geschehen; Vorfall; Vorgang	Affäre; Akt; Angelegenheit; Ereignis; Fakt; Fall; Frage; Handlung; Sache; Tat; Tatsache; Vorfall; Vorgang; Werk; Zwischenfall
histoire	Ereignis; Geschehen; Geschichte	Erzählung; Geschichte; Geschichtswissenschaft; Legende; Zwischenfall; Überlieferung
incident	Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Geschehen; Vorfall; Vorgang	Absturz; Anfrage; Ereignis; Vertrag; Vorfall; Zwischenfall
événement	Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Geschehen; Vorfall; Vorgang	Begeisterung; Enthusiasmus; Ereignis; Erleben; Erlebnis; Programmereignis; Zwischenfall
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fait		aus; ausgeführt; beendet; bereit; durchgeführt; einsatzbereit; erledigt; erschaffen; fertig; gar; geboren; gebürtig; gemacht; geschaffen; geschafft; hergestellt; klar; kreiert; neu hergestellt; parat; produziert; vollendet; vollzogen
incident		dazwischen kommend; zischendurch auftretend

Synoniemen voor "Geschehen":

Ablauf; Handlung; Handlungsschema; Vorgang
Fortschritt; Verlauf
Abenteuer; Eskapade; Sensation; Unternehmung; Wirbel

Wiktionary: Geschehen

Geschehen

noun

das, was vor sich geht, sich ereignet
- Geschehen → événement

Verwante vertalingen van geschehen

kürzlich geschehen

Remove Ads

Duitse en Franse zoekresultaten voor: geschehen

Uitgebreide vertaling voor geschehen (Duits) in het Frans

geschehen:

geschehen werkwoord

geschehen (sich ereignen; passieren)

geschehen (sich ereignen; passieren)

geschehen (passieren)

geschehen bijvoeglijk naamwoord

geschehen (zugestoßen; passiert)

Vertaal Matrix voor geschehen:

Synoniemen voor "geschehen":

Wiktionary: geschehen

Geschehen:

Geschehen [das ~] zelfstandig naamwoord

Geschehen (Geschichte; Ereignis)

Geschehen (Ereignis; Vorfall; Begebenheit; Vorgang; Eintreten)

Vertaal Matrix voor Geschehen:

Synoniemen voor "Geschehen":

Wiktionary: Geschehen

Verwante vertalingen van geschehen