Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Flucht

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Flucht

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Flucht:
  2. fluchen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Flucht (Duits) in het Frans

Flucht:

Flucht [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Flucht (Ausbruch; Entkommen; Entwischen)
    l'évasion; la fuite
    • évasion [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fuite [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Flucht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fuite Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht Leck; Leckage; Loch; Punktion; Undichtigkeit; undichte Stelle; Öffnung
évasion Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht Hinterziehung; Umgehung

Synoniemen voor "Flucht":


Wiktionary: Flucht

Flucht
noun
  1. rasches entfliehen von einer Sache, die Gefahr oder Unglück verheißen
Flucht
noun
  1. Action de fuir
  2. Action de s’évader.
Cross Translation:
FromToVia
• Flucht → échappatoire; évasion ↔ escape — act of leaving a dangerous or unpleasant situation
• Flucht → fuite ↔ flight — act of fleeing

fluchen:

fluchen werkwoord (fluche, fluchst, flucht, fluchte, fluchtet, geflucht)

  1. fluchen
    jurer; injurier; lâcher des jurons
    • jurer werkwoord (jure, jures, jurons, jurez, )
    • injurier werkwoord (injurie, injuries, injurions, injuriez, )
    • lâcher des jurons werkwoord
  2. fluchen
    fulminer; insulter; injurier; tempêter; vociférer
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, )
    • injurier werkwoord (injurie, injuries, injurions, injuriez, )
    • tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )

Conjugations for fluchen:

Präsens
  1. fluche
  2. fluchst
  3. flucht
  4. fluchen
  5. flucht
  6. fluchen
Imperfekt
  1. fluchte
  2. fluchtest
  3. fluchte
  4. fluchten
  5. fluchtet
  6. fluchten
Perfekt
  1. habe geflucht
  2. hast geflucht
  3. hat geflucht
  4. haben geflucht
  5. habt geflucht
  6. haben geflucht
1. Konjunktiv [1]
  1. fluche
  2. fluchest
  3. fluche
  4. fluchen
  5. fluchet
  6. fluchen
2. Konjunktiv
  1. fluchte
  2. fluchtest
  3. fluchte
  4. fluchten
  5. fluchtet
  6. fluchten
Futur 1
  1. werde fluchen
  2. wirst fluchen
  3. wird fluchen
  4. werden fluchen
  5. werdet fluchen
  6. werden fluchen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fluchen
  2. würdest fluchen
  3. würde fluchen
  4. würden fluchen
  5. würdet fluchen
  6. würden fluchen
Diverses
  1. fluch!
  2. flucht!
  3. fluchen Sie!
  5. geflucht
  6. fluchend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor fluchen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fulminer fluchen anschnauzen; anschreien; ausfahren; ausschimpfen; bellen; beschimpfen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; maulen; meckern; plärren; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein; zischen
injurier fluchen ausfahren; ausschimpfen; benachteiligen; beschimpen; beschimpfen; brüllen; düpieren; keifen; kränken; meckern; quetschen; rasen; schaden; schelten; schimpfen; schädigen; sichverwunden; toben; tosen; verletzen; verwunden; wettern; wüten
insulter fluchen ausfahren; ausschimpfen; beleidigen; beschimpen; beschimpfen; brüllen; düpieren; keifen; kränken; lästern; meckern; rasen; schelten; schimpfen; schimpfen auf; schmähen; spotten; toben; tosen; verhöhnen; verletzen; verspotten; verächtlich oder hönisch reden von; wettern; wüten
jurer fluchen abschwören; einen Eid schwören; eitern; schwören
lâcher des jurons fluchen ausfahren; brüllen; donnern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
tempêter fluchen ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; lärmen; maulen; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; singen; skandieren; stürmen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein; zischen
vociférer fluchen ausfahren; ausschimpfen; bellen; beschimpfen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; maulen; meckern; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein; zischen

Synoniemen voor "fluchen":


Wiktionary: fluchen

fluchen
  1. Schimpfwort benutzen
fluchen
Cross Translation:
FromToVia
• fluchen → maudire ↔ curse — to place a curse upon
• fluchen → jurer; gronder ↔ swear — to curse, to use offensive language
• fluchen → jurer ↔ vloeken — uitroepen van vloekwoorden, beledigende taal gebruiken







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0945 seconde
Page rendered in 1.0 seconds