Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Schub

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Schub

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Schub:
  2. Schuß:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schub (Duits) in het Frans

Schub:

Schub [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schub (Antriebskraft; Antrieb; Triebkraft)
    la traction; la propulsion; la force propulsive; la force de propulsion
  2. der Schub (Gruppe; Gesellschaft; Klasse; )
    le groupe; la société; la compagnie; le groupement
  3. der Schub (Fuhre; Ladung)
    la charretée

Vertaal Matrix voor Schub:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
charretée Fuhre; Ladung; Schub
compagnie Begleitung; Ensemble; Gemeinde; Gesellschaft; Gruppe; Horde; Klasse; Schar; Schub; Stamm; Trupp Betrieb; Bruderschaft; Brüderschaft; Bund; Bündnis; Firma; Gemeinschaft; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Gesellschaft; Gesellschaftsfirma; Gewerbe; Gewerbebetrieb; Gilde; Gruppe von Menschen; Handelsunternehmen; Heeresbande; Holding; Holdinggesellschaft; Kameradschaft; Klub; Koalition; Kompanie; Korporation; Schar; Trupp; Unternehmen; Verband; Verbindung; Verein; Vereinigung; Zusammenschluß
force de propulsion Antrieb; Antriebskraft; Schub; Triebkraft Antriebskraft; Staudruck
force propulsive Antrieb; Antriebskraft; Schub; Triebkraft Anregung; Anreiz; Antrieb; Antriebskraft; Energie; Impuls; Kraft; Motor; Reiz; Stimulanz; Triebkraft
groupe Begleitung; Ensemble; Gemeinde; Gesellschaft; Gruppe; Horde; Klasse; Schar; Schub; Stamm; Trupp Cluster; Gruppe; Gruppe von Menschen; Gruppierung; Partei; Schar; Team; Trupp; Truppe; Verteilergruppe; Verteilerliste; gruppieren
groupement Begleitung; Ensemble; Gemeinde; Gesellschaft; Gruppe; Horde; Klasse; Schar; Schub; Stamm; Trupp Gruppierung
propulsion Antrieb; Antriebskraft; Schub; Triebkraft Anfeuern; Anregen; Anspornen; Anspornung; Antreiben; Antrieb; Antriebmechanismus; Antriebskraft; Arbeitsfähigkeit; Arbeitskraft; Arbeitslust; Aufstauung; Energie; Feurigkeit; Fortbewegung; Hektik; Inbrunst; Kraft; Leistungsfähigkeit; Motor; Schneidigkeit; Seele; Spannkraft; Tatkraft; Triebkraft
société Begleitung; Ensemble; Gemeinde; Gesellschaft; Gruppe; Horde; Klasse; Schar; Schub; Stamm; Trupp Assoziation; Auseinandersetzung; Betrieb; Bruderschaft; Brüderschaft; Bund; Bündnis; Differenz; Diskussion; Einigung; Firma; Fusion; Gemeinschaft; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Geselligkeitsverein; Gesellschaft; Gesellschaftsfirma; Gewerbe; Gewerbebetrieb; Gilde; Gruppe; Handelsunternehmen; Handwerksgilde; Holding; Holdinggesellschaft; Kameradschaft; Klub; Koalition; Korporation; Kreis; Lebensgemeinschaft; Meinungsverschiedenheit; Streitgespräch; Unternehmen; Verband; Verbindung; Verein; Vereinigung; Zusammenschluß; der ganze Gemeinschaft; übergeordneter Organisationseinheit
traction Antrieb; Antriebskraft; Schub; Triebkraft Antrieb; Antriebskraft; Motor; Traktion; Triebkraft; Zugkraft

Synoniemen voor "Schub":


Wiktionary: Schub

Schub
noun
  1. Physik: Kraft in eine bestimmte Richtung, die Beschleunigung auslöst
  2. Zeitraum, in dem eine Krankheit akut auftritt
  3. Menge, die auf einmal befördert bzw. verarbeitet wird
Schub
noun
  1. Pression, effort exercé par un objet.
  2. Manifestation brusque, subite d’un mal, d’une maladie.
  3. Accès.
  4. Grande quantité qui survient à la fois.

Schuß:

Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schuß (Knall)
    l'explosion; la détonation; la déflagration
  2. der Schuß (Spritzer; Spur)
    le soupçon; le coup; le rien; la pousse
    • soupçon [le ~] zelfstandig naamwoord
    • coup [le ~] zelfstandig naamwoord
    • rien [le ~] zelfstandig naamwoord
    • pousse [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Schuß (Sprößling; Trieb)
    la bouture
    • bouture [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. der Schuß (Bums; Knall; Krach; Plumps; Fall)
    le coup; le choc; le boum; le grondement; le fracas; la lourde chute; l'éclat; le coup violent
    • coup [le ~] zelfstandig naamwoord
    • choc [le ~] zelfstandig naamwoord
    • boum [le ~] zelfstandig naamwoord
    • grondement [le ~] zelfstandig naamwoord
    • fracas [le ~] zelfstandig naamwoord
    • lourde chute [la ~] zelfstandig naamwoord
    • éclat [le ~] zelfstandig naamwoord
    • coup violent [le ~] zelfstandig naamwoord
  5. der Schuß (ein wenig)
    le coups
    • coups [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schuß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boum Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Bums; Empfänge; Feier; Feierlichkeit; Feiertag; Fest; Festlichkeit; Festtag; Fete; Geburtstag; Jahresfest; Knall; Krach; Party; Schlag; Stattlichkeit; Stoß; Vierung; Zeremonie
bouture Schuß; Sprößling; Trieb Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb
choc Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Anprall; Anstoß; Beben; Bums; Erschütterung; Puff; Ruck; Schlag; Schock; Stoß; Zusammenstoß; erschütternde Bewegung; leichter Stoß
coup Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß; Spritzer; Spur Anprall; Anstoß; Beule; Bums; Delle; Eindruck; Eindrücke; Einsenkung; Einstülpung; Faustschlag; Fußtritt; Glockenschlag; Handschlag; Hau; Hieb; Kapriole; Klaps; Kniff; Manöver; Maulschelle; Messerstich; Ohrfeige; Puff; Putsch; Schachzug; Schlag; Schluck; Spielzug; Staatsstreich; Stich; Stoß; Verbeulung; Zug; Zusammenstoß; ein blauer Stelle; leichter Schlag; leichter Stoß; schnelleNummer
coup violent Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß
coups Schuß; ein wenig Klopfen; Knallen; Schläge
déflagration Knall; Schuß Entzündung
détonation Knall; Schuß Ausbruch; Ausladung; Explosion; Schmettern; Vulkanausbruch; plötzlliche Enladung
explosion Knall; Schuß Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Ausladung; Explosion; Schrumpfung; Vulkanausbruch; plötzlliche Enladung
fracas Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Aufruhr; Ausbruch; Ausladung; Explosion; Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Krach; Kreischen; Radau; Schreien; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult; Vulkanausbruch; Zetergeschrei; plötzlliche Enladung
grondement Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Anschnauz; Anschnauzer; Ausbruch; Ausladung; Donner; Donnern; Dröhnen; Explosion; Gebrüll; Gedröhn; Gedröhne; Geheul; Geheule; Gejammer; Geklage; Gemecker; Genörgel; Gepolter; Geschimpfe; Geschnarch; Getobe; Getöse; Grollen; Grummen; Klagen; Knurren; Lamentieren; Pöbel; Schimpferei; Schläge; Schmatzen; Stöhnen; Vulkanausbruch; Windgetöse; Windheulen; plötzlliche Enladung
lourde chute Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß
pousse Schuß; Spritzer; Spur Sproß
rien Schuß; Spritzer; Spur Anflug; Anstrich; Bagatelle; Ding; Dingelchen; Kleinigkeit; Lappalie; Schimmer; Spottpreis; Spur
soupçon Schuß; Spritzer; Spur Abglanz; Ahnung; Angewohnheit; Annahme; Annehmen; Argwohn; Deut; Eingebung; Glaube; Mißtrauen; Schein; Verdacht; Vermuten; Vermutung; Voraussetzung; Vorgefühl
éclat Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Aufregung; Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Ausladung; Blinken; Blitzen; Explosion; Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Haarlocke; Kringel; Leuchteffekt; Leuchten; Lichtsignal; Lichtzeichen; Locke; Schein nach außen; Scherbe; Schimmer; Schimmern; Schnecke; Schnitzel; Schnörkel; Schrumpfung; Schuppe; Schwung; Span; Spirale; Splitter; Vulkanausbruch; Welle; aufheben; plötzlliche Enladung
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
choc Anprall
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boum Bum
rien nichts; umsonst







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0711 seconde
Page rendered in 1.0 seconds