Beleidigend: vertaling Duits

From	To	Via
• beleidigend	→ outrageant	↔ insulting — containing insult, or having the intention of insulting
• beleidigend	→ offensant	↔ offensive — causing offense

From

Via

• beleidigend

→ outrageant

↔ insulting — containing insult, or having the intention of insulting

• beleidigend

→ offensant

↔ offensive — causing offense

beleidigen werkwoord (beleidige, beleidigst, beleidigt, beleidigte, beleidigtet, beleidigt)

beleidigen (kränken; düpieren)
insulter; faire de la peine à; blesser; faire du mal; offenser; faire du tort à; faire mal; nuire à; choquer; froisser; navrer; faire tort à
- insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, insultent, insultais, insultait, insultions, insultiez, insultaient, insultai, insultas, insulta, insultâmes, insultâtes, insultèrent, insulterai, insulteras, insultera, insulterons, insulterez, insulteront)
- faire de la peine à werkwoord
- blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, blessent, blessais, blessait, blessions, blessiez, blessaient, blessai, blessas, blessa, blessâmes, blessâtes, blessèrent, blesserai, blesseras, blessera, blesserons, blesserez, blesseront)
- faire du mal werkwoord
- offenser werkwoord (offense, offenses, offensons, offensez, offensent, offensais, offensait, offensions, offensiez, offensaient, offensai, offensas, offensa, offensâmes, offensâtes, offensèrent, offenserai, offenseras, offensera, offenserons, offenserez, offenseront)
- faire du tort à werkwoord
- faire mal werkwoord
- nuire à werkwoord
- choquer werkwoord (choque, choques, choquons, choquez, choquent, choquais, choquait, choquions, choquiez, choquaient, choquai, choquas, choqua, choquâmes, choquâtes, choquèrent, choquerai, choqueras, choquera, choquerons, choquerez, choqueront)
- froisser werkwoord (froisse, froisses, froissons, froissez, froissent, froissais, froissait, froissions, froissiez, froissaient, froissai, froissas, froissa, froissâmes, froissâtes, froissèrent, froisserai, froisseras, froissera, froisserons, froisserez, froisseront)
- navrer werkwoord (navre, navres, navrons, navrez, navrent, navrais, navrait, navrions, navriez, navraient, navrai, navras, navra, navrâmes, navrâtes, navrèrent, navrerai, navreras, navrera, navrerons, navrerez, navreront)
- faire tort à werkwoord
beleidigen (lästern; düpieren; verletzen; kränken; schmähen)
maudire; blesser; insulter; froisser; offenser; calomnier; diffamer; porter préjudice à
- maudire werkwoord (maudis, maudit, maudissons, maudissez, maudissent, maudissais, maudissait, maudissions, maudissiez, maudissaient, maudîmes, maudîtes, maudirent, maudirai, maudiras, maudira, maudirons, maudirez, maudiront)
- blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, blessent, blessais, blessait, blessions, blessiez, blessaient, blessai, blessas, blessa, blessâmes, blessâtes, blessèrent, blesserai, blesseras, blessera, blesserons, blesserez, blesseront)
- insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, insultent, insultais, insultait, insultions, insultiez, insultaient, insultai, insultas, insulta, insultâmes, insultâtes, insultèrent, insulterai, insulteras, insultera, insulterons, insulterez, insulteront)
- froisser werkwoord (froisse, froisses, froissons, froissez, froissent, froissais, froissait, froissions, froissiez, froissaient, froissai, froissas, froissa, froissâmes, froissâtes, froissèrent, froisserai, froisseras, froissera, froisserons, froisserez, froisseront)
- offenser werkwoord (offense, offenses, offensons, offensez, offensent, offensais, offensait, offensions, offensiez, offensaient, offensai, offensas, offensa, offensâmes, offensâtes, offensèrent, offenserai, offenseras, offensera, offenserons, offenserez, offenseront)
- calomnier werkwoord (calomnie, calomnies, calomnions, calomniez, calomnient, calomniais, calomniait, calomniions, calomniiez, calomniaient, calomniai, calomnias, calomnia, calomniâmes, calomniâtes, calomnièrent, calomnierai, calomnieras, calomniera, calomnierons, calomnierez, calomnieront)
- diffamer werkwoord (diffame, diffames, diffamons, diffamez, diffament, diffamais, diffamait, diffamions, diffamiez, diffamaient, diffamai, diffamas, diffama, diffamâmes, diffamâtes, diffamèrent, diffamerai, diffameras, diffamera, diffamerons, diffamerez, diffameront)
- porter préjudice à werkwoord

Conjugations for beleidigen:

Präsens

beleidige
beleidigst
beleidigt
beleidigen
beleidigt
beleidigen

Imperfekt

beleidigte
beleidigtest
beleidigte
beleidigten
beleidigtet
beleidigten

Perfekt

habe beleidigt
hast beleidigt
hat beleidigt
haben beleidigt
habt beleidigt
haben beleidigt

1. Konjunktiv [1]

beleidige
beleidigest
beleidige
beleidigen
beleidiget
beleidigen

2. Konjunktiv

beleidigte
beleidigtest
beleidigte
beleidigten
beleidigtet
beleidigten

Futur 1

werde beleidigen
wirst beleidigen
wird beleidigen
werden beleidigen
werdet beleidigen
werden beleidigen

1. Konjunktiv [2]

würde beleidigen
würdest beleidigen
würde beleidigen
würden beleidigen
würdet beleidigen
würden beleidigen

Diverses

beleidig!
beleidigt!
beleidigen Sie!
beleidigt
beleidigend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beleidigen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
blesser	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	Schmerz tun; anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; foltern; jemandem Schmerzen zufügen; kasteien; kränken; martern; peinigen; quetschen; schaden; schädigen; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; sichverwunden; verletzen; verprügeln; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
calomnier	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	entehren; entweihen; entwürdigen; freveln; klatschen; lästern; schwärzen; schänden; tratschen; verleumden
choquer	beleidigen; düpieren; kränken	Anstoß erregen; einen Schreck einjagen; erschrecken; erschüttern; kollidieren; schockieren; stoßen; zusammenprallen; zusammenstoßen
diffamer	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	angreifen; entehren; entweihen; entwürdigen; freveln; lästern; schwärzen; schänden; verletzen; verleumden; überfallen
faire de la peine à	beleidigen; düpieren; kränken	Schmerz tun; beschädigen; düpieren; jemandem Schmerzen zufügen; verletzen
faire du mal	beleidigen; düpieren; kränken	Schmerz tun; antun; beschädigen; düpieren; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; schaden; verletzen
faire du tort à	beleidigen; düpieren; kränken	benachteiligen; düpieren; jemandem Schmerzen zufügen; schaden; schädigen; verletzen
faire mal	beleidigen; düpieren; kränken	Schmerz tun; beschädigen; düpieren; etwas falsch machen; jemandem Schmerzen zufügen; verletzen
faire tort à	beleidigen; düpieren; kränken	anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; diskriminieren; düpieren; foltern; hintansetzen; jemandem Schmerzen zufügen; kasteien; kränken; martern; peinigen; schaden; schädigen; verletzen
froisser	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	jemandem Schmerzen zufügen; knittern; kräuseln; runzeln; sausen; säuseln; verletzen; zerknittern; zerknüllen
insulter	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	ausfahren; ausschimpfen; beschimpen; beschimpfen; brüllen; fluchen; keifen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; schimpfen auf; spotten; toben; tosen; verhöhnen; verspotten; verächtlich oder hönisch reden von; wettern; wüten
maudire	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	verdammen; verfluchen; verwünschen
navrer	beleidigen; düpieren; kränken	bekümmern; betrüben
nuire à	beleidigen; düpieren; kränken	beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem schaden; nachteilig sein für; schaden; schwächen; schädigen; schädigend; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
offenser	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	notzüchtigen; vergewaltigen
porter préjudice à	beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen	beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; diskriminieren; düpieren; hintansetzen; jemandem schaden; schaden; schwächen; schädigen; verletzen

Synoniemen voor "beleidigen":

kränken; treffen; verletzen
beflecken; bekleckern; beschimpfen; besudeln; dissen; herabsetzen; herabwürdigen; in den Dreck ziehen; insultieren; verleumden; verunglimpfen

Wiktionary: beleidigen

beleidigen

(umgangssprachlich) jemanden in seiner Ehre oder Würde durch Worte oder Taten verletzen
- beleidigen → injurier; insulter

beleidigen

verb

offenser quelqu’un par des paroles injurieux.
- injurier → beleidigen
outrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser.
- insulter → beleidigen; schelten; schimpfen; beschimpfen
apostropher par des invectives, injurier.
- invectiver → beleidigen; beschimpfen
outrager quelqu’un par une offense.
- offenser → beleidigen; kränken; verletzen

Cross Translation:

From	To	Via
• beleidigen	→ insulter	↔ insult — to offend
• beleidigen	→ offenser	↔ offend — to hurt the feelings
• beleidigen	→ injurier; offenser; insulter	↔ beledigen — nare opmerkingen maken tegen of over een persoon

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fin		Ablauf; Abschluß; Aufhören; Ausklang; Auslauf; Ausscheiden; Beendigung; Beendung; Beschluß; Ende; Endkampf; Endlauf; Endpunkt; Entknotung; Ergebnis; Feststellung; Finish; Folgerung; Konklusion; Lösung; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung; Schlußstück; Schlußteil; Ziel; Ziellinie
fort		Burg; Burgschloß; Fort; Ritterschloß; Schloß; Zitadelle
mordant		Schärfe
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
acerbe	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	Zickig; abfällig; abschätzig; aufgebracht; bissig; bitter; bitterlich; böse; erzürnt; geladen; herb; höhnisch; kratzbürstig; sauer; scharf; scharfschneidig; schmählich; schnauzig; schnippisch; sehr böse; spitzig; verspottend; wütend; ärgerlich
aigu	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	akut; anzüglich; beißend; bissig; direkt; drückend; durchdringend; eindringlich; empfindlich; gellend; grell; heftig; höllisch; intensiv; nagend; scharf; scharf klingend; schrill; schroff; schwer; sofort; spitz; spitzig; zugespitzt
avec netteté	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich
avec perspicacité	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich
avec virulence	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	bissig; boshaft; bösartig; böse; giftig; jähzornig; scharf; spitzig; unwirsch
bien affilé	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich
calomnieusement	beleidigend; lästerlich; verleumderisch	lästerlich; lästernd; verleumderisch
calomnieux	beleidigend; lästerlich; verleumderisch	lästerlich; lästernd; verleumderisch
corrosif	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	beißend; bissig; einfressend; sarkastisch; scharf; schneidend; ätzend
distinctement	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich
déshonorant	beleidigend; unverschämt	alltäglich; banal; dürftig; einfach; entsetzlich; falsch; furchtbar; fühllos; fürchterlich; gehässig; gemein; gering; grauenerregend; grausig; gängig; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; kleinlich; landläufig; mies; niederträchtig; schamlos; scheußlich; schlimm; schmählich; schrecklich; schuftig; unerhört; verrucht; winzig
fin	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	abgefeimt; anmutig; aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; berechnend; bissig; clever; delikat; dreist; durchtrieben; dünn; edel; elegant; entzückend; falsch; fein; feiner Geschmack; feinfühlig; flink; flott; galant; geistreich; gemütlich; gerissen; gescheit; geschickt; geschmeidig; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; glatt; grazil; graziös; helle; hinterhältig; hinterlistig; hold; hübsch; klug; leichtgebaut; lieblich; link; listig; pfiffig; raffiniert; rank; reizend; scharf; scharfsinnig; schick; schlagfertig; schlank; schlau; schmächtig; schneidig; scmächtig; spitzfindig; spitzig; subtil; verschlagen; verschmitzt; zart; zerbrechlich; zierlich; zierlich gebaut
fort	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	anständig; auffällig; aufgeweckt; außergewöhnlich; außerordentlich; beharrlich; beleibt; besonders; beständig; dauerhaft; dehnbar; derb; dick; eisern; elastisch; energisch; erregt; federnd; fest; fett; fettig; feurig; formidabel; forsch; gediegen; gefühllos; gelenkig; gepfeffert; gereizt; geräuschvoll; gewaltig; gewaltsam; gewürzt; grossartig; groß; großartig; gummiartig; handfest; hart; heftig; herb; hitzig; höchst; hörbar; inbrünstig; intensiv; kaltblütig; korpulent; kraftvoll; kräftig; kräftige; laut; lauthals; lautstark; lebendig; lebhaft; lärmend; lärmig; munter; ordentlich; riesig; robust; rüstig; sauer; scharf; schlagfertig; schlimm; schnell; schrill; schwierig; selten; sicher; solide; spannkräftig; stabil; standhaft; stark; stattlich; steif; stramm; streng; stämmig; tapfer; tauglich; toll; tosend; tüchtig; umfangreich; unerschütterlich; unsanft; vierschrötig; wohlbeleibt; würzig; zuverlässig; äußerst
infâme	beleidigend; unverschämt	abgefeimt; abgestanden; alltäglich; ausgekocht; banal; betrübt; bäuerisch; bösartig; böse; derb; dick; dumpf; dumpfig; durchtrieben; dürftig; ehrlos; einfach; eingehend; einschneidend; ekelhaft; elend; empörend; falsch; faul; fett; fettartig; fettig; freudlos; furchtbar; fühllos; fürchterlich; garstig; gehässig; gemein; gering; gerissen; grauenerregend; grausam; grob; gräßlich; gängig; heimtückisch; himmelschreiend; hinterhältig; hinterlistig; infam; kleinlich; landläufig; listig; mies; niederträchtig; nierderträchtig; obszön; platt; rüde; schal; schamlos; schaudererregend; schauderhaft; schmierig; schmuddelig; schmutzig; schmählich; schofel; schuftig; schurkisch; schäbig; schändlich; teuflisch; trivial; ungeschlacht; verrucht; verräterisch; verschlagen; winzig
injurieux	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich; unverschämt	abfällig; abschätzig; abstoßend; anstößig; empörend; höhnisch; schmählich; verspottend
mordant	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	anzüglich; beißend; beißende; bissig; einfressend; gehässig; gellend; grell; höllisch; sarkastisch; scharf; schneidend; schrill; schroff; stachlig; stoppelig; ätzend
médisant	beleidigend; lästerlich; verleumderisch	lästerlich; lästernd; verleumderisch
offensant	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich; unverschämt	abstoßend; anstößig; empörend
outrageant	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich; unverschämt	anstößig
vexant	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich; unverschämt
âpre	beleidigend; kränkend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich	abfällig; abschätzig; beißend; bissig; bitter; bitter entäuscht; bitterlich; dürr; geharnischt; gellend; gepfeffert; grell; grimmig; haarig; hart; haßerfüllt; heftig; hell; herb; höhnisch; höllisch; klirrend; pikant; rasend; roh; rüde; scharf; scharf gewürzt; schmählich; schneidig; schnippisch; stürmisch; säuerlich; tobend; tüchtig; unfruchtbar; verbittert; verspottend; wild; würzig; wüst; wütend; öde

Duitse en Franse zoekresultaten voor: beleidigend

Uitgebreide vertaling voor beleidigend (Duits) in het Frans

beleidigend:

beleidigend bijvoeglijk naamwoord

beleidigend (unverschämt)

beleidigend (schmerzhaft; schmerzend; schmerzlich; kränkend)

beleidigend (lästerlich; verleumderisch)

Vertaal Matrix voor beleidigend:

Synoniemen voor "beleidigend":

Wiktionary: beleidigend

beleidigen: