Bellen: vertaling Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Frans: Meer gegevens...

bellen:
- japper; glapir; crier; hurler; gueuler; vociférer; faire rage; gronder; tonner; mugir; se déchaîner; tousser fort; bouillonner; brailler; fulminer; tempêter; bêler
Bellen:
- aboiements
Wiktionary:
- bellen → aboyer
- bellen → aboyer
- Bellen → aboi, aboiement
- Bellen → aboiement

Duits

Uitgebreide vertaling voor bellen (Duits) in het Frans

bellen:

bellen werkwoord (belle, bellst, bellt, bellte, belltet, gebellt)

bellen (kläffen)
japper; glapir
- japper werkwoord (jappe, jappes, jappons, jappez, jappent, jappais, jappait, jappions, jappiez, jappaient, jappai, jappas, jappa, jappâmes, jappâtes, jappèrent, japperai, japperas, jappera, japperons, japperez, japperont)
- glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, glapissent, glapissais, glapissait, glapissions, glapissiez, glapissaient, glapîmes, glapîtes, glapirent, glapirai, glapiras, glapira, glapirons, glapirez, glapiront)
bellen (herausschreien; rasen; schreien; schallen; brüllen; toben; heulen; singen; hausen; jagen; wettern; sausen; poltern; dröhnen; zischen; fegen; donnern; kläffen; grassieren; tosen; wüten; johlen; skandieren)
crier; hurler; gueuler; vociférer; japper; faire rage; gronder; tonner; mugir; se déchaîner; tousser fort; bouillonner; brailler; fulminer; tempêter; bêler
- crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, crient, criais, criait, criions, criiez, criaient, criai, crias, cria, criâmes, criâtes, crièrent, crierai, crieras, criera, crierons, crierez, crieront)
- hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, hurlent, hurlais, hurlait, hurlions, hurliez, hurlaient, hurlai, hurlas, hurla, hurlâmes, hurlâtes, hurlèrent, hurlerai, hurleras, hurlera, hurlerons, hurlerez, hurleront)
- gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, gueulent, gueulais, gueulait, gueulions, gueuliez, gueulaient, gueulai, gueulas, gueula, gueulâmes, gueulâtes, gueulèrent, gueulerai, gueuleras, gueulera, gueulerons, gueulerez, gueuleront)
- vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, vocifèrent, vociférais, vociférait, vociférions, vocifériez, vociféraient, vociférai, vociféras, vociféra, vociférâmes, vociférâtes, vociférèrent, vociférerai, vociféreras, vociférera, vociférerons, vociférerez, vociféreront)
- japper werkwoord (jappe, jappes, jappons, jappez, jappent, jappais, jappait, jappions, jappiez, jappaient, jappai, jappas, jappa, jappâmes, jappâtes, jappèrent, japperai, japperas, jappera, japperons, japperez, japperont)
- faire rage werkwoord
- gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, grondent, grondais, grondait, grondions, grondiez, grondaient, grondai, grondas, gronda, grondâmes, grondâtes, grondèrent, gronderai, gronderas, grondera, gronderons, gronderez, gronderont)
- tonner werkwoord (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, tonnent, tonnais, tonnait, tonnions, tonniez, tonnaient, tonnai, tonnas, tonna, tonnâmes, tonnâtes, tonnèrent, tonnerai, tonneras, tonnera, tonnerons, tonnerez, tonneront)
- mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, mugissent, mugissais, mugissait, mugissions, mugissiez, mugissaient, mugîmes, mugîtes, mugirent, mugirai, mugiras, mugira, mugirons, mugirez, mugiront)
- se déchaîner werkwoord
- tousser fort werkwoord
- bouillonner werkwoord (bouillonne, bouillonnes, bouillonnons, bouillonnez, bouillonnent, bouillonnais, bouillonnait, bouillonnions, bouillonniez, bouillonnaient, bouillonnai, bouillonnas, bouillonna, bouillonnâmes, bouillonnâtes, bouillonnèrent, bouillonnerai, bouillonneras, bouillonnera, bouillonnerons, bouillonnerez, bouillonneront)
- brailler werkwoord (braille, brailles, braillons, braillez, braillent, braillais, braillait, braillions, brailliez, braillaient, braillai, braillas, brailla, braillâmes, braillâtes, braillèrent, braillerai, brailleras, braillera, braillerons, braillerez, brailleront)
- fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, fulminent, fulminais, fulminait, fulminions, fulminiez, fulminaient, fulminai, fulminas, fulmina, fulminâmes, fulminâtes, fulminèrent, fulminerai, fulmineras, fulminera, fulminerons, fulminerez, fulmineront)
- tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, tempêtent, tempêtais, tempêtait, tempêtions, tempêtiez, tempêtaient, tempêtai, tempêtas, tempêta, tempêtâmes, tempêtâtes, tempêtèrent, tempêterai, tempêteras, tempêtera, tempêterons, tempêterez, tempêteront)
- bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, bêlent, bêlais, bêlait, bêlions, bêliez, bêlaient, bêlai, bêlas, bêla, bêlâmes, bêlâtes, bêlèrent, bêlerai, bêleras, bêlera, bêlerons, bêlerez, bêleront)

Conjugations for bellen:

Präsens

belle
bellst
bellt
bellen
bellt
bellen

Imperfekt

bellte
belltest
bellte
bellten
belltet
bellten

Perfekt

habe gebellt
hast gebellt
hat gebellt
haben gebellt
habt gebellt
haben gebellt

1. Konjunktiv [1]

belle
bellest
belle
bellen
bellet
bellen

2. Konjunktiv

bellte
belltest
bellte
bellten
belltet
bellten

Futur 1

werde bellen
wirst bellen
wird bellen
werden bellen
werdet bellen
werden bellen

1. Konjunktiv [2]

würde bellen
würdest bellen
würde bellen
würden bellen
würdet bellen
würden bellen

Diverses

bell!
bellt!
bellen Sie!
gebellt
bellend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bellen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bouillonner	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	aufsprudeln; ausfahren; brüllen; donnern; hervorquellen; hervorsprudeln; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
brailler	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	brüllen; heulen; kreischen; plärren; schmettern; schreien; skandieren; weinen
bêler	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	blöken; brüllen; flennen; greinen; herausschreien; heulen; meckern; plärren; schluchzen; schreien; skandieren
crier	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	anreden; anrufen; ansprechen; aufschreien; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreiden; kreischen; krähen; lautauf schreien; plärren; rufen; schreien; skandieren; toben; weinen; zurufen
faire rage	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; keifen; maulen; meckern; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
fulminer	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	anschnauzen; anschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; fluchen; keifen; maulen; meckern; plärren; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; schreien; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
glapir	bellen; kläffen	brüllen; herausschreien; heulen; jammern; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kreischen; lautauf schreien; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; toben; wehklagen; weinen
gronder	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	ausfahren; ballern; bestrafen; blamieren; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; brüllen; bumsen; donnern; dämpfen; entgegenhalten; ermahnen; grunzen; gurren; jemandem etwas nachtragen; knallen; knurren; krachen; leise kochen; meckern; murren; nachtragen; nachtragend sein; nörgeln; plätschern; pruzeln; rasen; rügen; schallen; schelten; schieben; schimpfen; schmettern; schmoren; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren; tadeln; toben; tosen; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wüten; zurechtweisen; über etwas meckern
gueuler	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; plärren; schreien; skandieren
hurler	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	aufschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; flennen; greinen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; meckern; plärren; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schluchzen; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten
japper	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
mugir	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; blöken; brüllen; donnern; grölen; herausschreien; heulen; iahen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kreischen; lautauf schreien; meckern; muhen; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; toben; tosen; weinen; wettern; wüten
se déchaîner	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
tempêter	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	ausfahren; brüllen; donnern; fluchen; keifen; lärmen; maulen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; stürmen; toben; tosen; wüten; wütend sein
tonner	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	ballern; blitzen; brüllen; bumsen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; krachen; lärmen; poltern; rasen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern; wüten
tousser fort	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
vociférer	bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen	ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; keifen; maulen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein

Synoniemen voor "bellen":

belfern; blaffen; kläffen; knurren
husten

Wiktionary: bellen

bellen

verb

die für Hunde typischen stimmhaften Töne von sich geben
- bellen → aboyer

bellen

verb

Bruit du chien
- aboyer → bellen

Cross Translation:

From	To	Via
• bellen	→ aboyer	↔ bark — to make a loud noise (dogs)

Bellen:

Bellen [das ~] zelfstandig naamwoord

Bellen (Gebell; Gekläffe)
l'aboiements
- aboiements [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Bellen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aboiements	Bellen; Gebell; Gekläffe

Synoniemen voor "Bellen":

Kläffen; Aktion; Handlung; Operation; Tat

Wiktionary: Bellen

Bellen

noun

(vieilli) cri du chien.
- aboi → Bellen; Gebell
son émis par le chien et par d’autres canidés.
- aboiement → Bellen; Gebell

Cross Translation:

From	To	Via
• Bellen	→ aboiement	↔ bark — short, loud, explosive utterance

Remove Ads

Duitse en Franse zoekresultaten voor: bellen

Uitgebreide vertaling voor bellen (Duits) in het Frans

bellen:

bellen werkwoord (belle, bellst, bellt, bellte, belltet, gebellt)

bellen (kläffen)

bellen (herausschreien; rasen; schreien; schallen; brüllen; toben; heulen; singen; hausen; jagen; wettern; sausen; poltern; dröhnen; zischen; fegen; donnern; kläffen; grassieren; tosen; wüten; johlen; skandieren)

Conjugations for bellen:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

Vertaal Matrix voor bellen:

Synoniemen voor "bellen":

Wiktionary: bellen

Bellen:

Bellen [das ~] zelfstandig naamwoord

Bellen (Gebell; Gekläffe)

Vertaal Matrix voor Bellen:

Synoniemen voor "Bellen":

Wiktionary: Bellen