Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. spitz:
  2. Spitz:
  3. Wiktionary:
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. spitz:
    • Wiktionary:
      spitz → Spitze


Duits

Uitgebreide vertaling voor spitz (Duits) in het Frans

spitz:

spitz bijvoeglijk naamwoord

  1. spitz
    aigu; en pointe; pointu; acéré; en flèche
  2. spitz (zugespitzt)
    pointu; aigu; acéré
    • pointu bijvoeglijk naamwoord
    • aigu bijvoeglijk naamwoord
    • acéré bijvoeglijk naamwoord
  3. spitz (hell; scharf; grell; schrill; schroff)
    vif; clair
    • vif bijvoeglijk naamwoord
    • clair bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor spitz:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acéré spitz; zugespitzt zugespitzt
aigu spitz; zugespitzt akut; anzüglich; beißend; beleidigend; bissig; direkt; drückend; durchdringend; eindringlich; empfindlich; gellend; grell; heftig; höllisch; intensiv; kränkend; nagend; scharf; scharf klingend; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich; schrill; schroff; schwer; sofort; spitzig; zugespitzt
clair grell; hell; scharf; schrill; schroff; spitz anschaulich; auffallend; auffällig; aufschlußreich; ausgeprägt; beachtenswert; begreiflich; blank; deutlich; durchscheinend; durchsichtig; eindeutig; einleuchtend; entschieden; erkennbar; faßlich; gemeinverständlich; gesäubert; glasartig; glashell; glasig; gläsern; heiter; hell; hervorragend; hervorspringend; klar; kristallhell; markant; nicht dunkel; nicht hubsch; nichthäßlich; offensichtlich; prononciert; pur; rein; sauber; sicher; sichtbar; sonnenklar; transparent; unansehnlich; unbewölkt; ungewöhnlich; unverkennbar; vernehmbar; vernehmlich; verständlich; wolkenlos; übersichtlich
en flèche spitz
en pointe spitz
pointu spitz; zugespitzt anzüglich; bissig; gellend; grell; höllisch; mit Spitzen; scharf; scharfschneidig; schnabelförmig; schrill; schroff; spitzig
vif grell; hell; scharf; schrill; schroff; spitz agitiert; aktiv; angeheitert; aufgebracht; aufgeregt; aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; beweglich; bissig; bitter; clever; dreist; durchtrieben; eifrig; emsig; erhitzt; erregt; existent; fesch; feurig; fleißig; flink; flott; freudig; freudvoll; frisch; fröhlich; gedrängt; gereizt; gerissen; geräuschvoll; gescheit; geschickt; geschwind; geschäftig; gesellig; gewaltig; gewaltsam; gewandt; gewichst; gewitzt; geübt; glatt; hart; hastig; heftig; heiter; helle; hitzig; im Trend; inbrünstig; intens; intensiv; klug; kräftig; lebendig; lebenskräftig; lebhaft; leidenschaftlich; listig; lustig; modisch; moralisch; munter; mödisch; pfiffig; quick; rasch; scharf; scharfsinnig; schick; schlagfertig; schlau; schleimig; schleunig; schlimm; schneidig; schnell; spitzfindig; spitzig; stark; stürmisch; tosend; tüchtig; unbändig; ungelöscht; ungestüm; vergnüglich; verschmitzt; vital; wach; wacker; wild; üppig

Synoniemen voor "spitz":

  • gehässig
  • spöttisch; halbernst; ins Lächerliche ziehend; ironisch; lächerlich machend; lästerlich; lästernd; mit gespielter Ernsthaftigkeit; nicht ganz ernst gemeint; scharfzüngig; scherzhaft; spöttelnd

Wiktionary: spitz

spitz
adjective
  1. die Fähigkeit habend, schneiden zu können; scharf
  2. In der Mathematik wird ein Winkel, der kleiner als ein rechter Winkel ist, als spitzer Winkel bezeichnet
spitz
Cross Translation:
FromToVia
spitz acutangle acute-angledgeometry
spitz excité; excitée horny — sexually aroused
spitz affuté; pointu sharp — pointed, able to pierce easily

Spitz:

Spitz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Spitz
    le loulou de Poméranie

Vertaal Matrix voor Spitz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
loulou de Poméranie Spitz

Wiktionary: Spitz

Spitz
noun
  1. Petit chien à longs poils, au museau pointu et à la queue recourbée sur le dos.

Cross Translation:
FromToVia
Spitz loulou keeshond — langharige, middelgrote hond met pluimstaart