Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Provinzler:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Provinzler (Duits) in het Frans

Provinzler:

Provinzler [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Provinzler (Kaffer; Heini)
    le paysan; le rustre; le sauvage; l'homme grossier; l'homme rude; le manant

Vertaal Matrix voor Provinzler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
homme grossier Heini; Kaffer; Provinzler
homme rude Heini; Kaffer; Provinzler
manant Heini; Kaffer; Provinzler
paysan Heini; Kaffer; Provinzler Agrarier; Bauer; Bauernlümmel; Bauerntölpel; Flegel; Grobian; Landbewohner; Landwirt; Lümmel
rustre Heini; Kaffer; Provinzler Agrarier; Bauer; Bauerntölpel; Dreckskerl; Flegel; Grobian; Landwirt; Lump; Lümmel; Rabauke; Rüpel; Sack; Schlingel; Schuft; Tölpel; blöder Sack; ungehobelte Klotz; ungeschliffene Kerl
sauvage Heini; Kaffer; Provinzler Unmensch; Wilde; ein roher Mensch
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rustre anmaßend; arrogant; bäuerisch; derb; doof; dreist; dumm; dörflich; flegelhaft; frech; grob; grobschlächtig; klobig; ländlich; lümmelhaft; nicht elegant; pastoral; pfarrlich; plump; rustik; schroff; schwerfällig; stumpf; täppisch; tölpelhaft; unbescheiden; unerzogen; ungehobelt; ungeniert; ungeschickt; ungeschlacht; ungeschliffen; unhöflich; unkultiviert; unverschämt; wild; zutäppisch; zynisch; überheblich
sauvage aggressiv; brutal; gewaltsam; gewalttätig; kochend; rauh; roh; rüde; scharf; schroff; schwer; siedend; stark; stoppelig; struppig; störrisch; stürmisch; ungebändigt; ungestüm; ungezähmt; unsanft; unzart; wild; zottig; zutäppisch