Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. auflegen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor auflegen (Duits) in het Frans

auflegen:

auflegen werkwoord

  1. auflegen (Gespräch beenden)
    arrêter; mettre fin à un appel
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )

Vertaal Matrix voor auflegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter Verschweigen; stil halten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter Gespräch beenden; auflegen Blut stillen; abbrechen; abhalten; ablassen; abmachen; absetzen; abstellen; anhalten; aufhalten; aufhören; ausmachen; ausschalten; ausscheiden; beenden; behindern; beschließen; bestimmen; bremsen; einsperren; enden; entgegenarbeiten; entgegenwirken; entscheiden; erfassen; ergreifen; etwas aufgeben; fassen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; fesseln; festlegen; festnehmen; festsetzen; greifen; halten; hemmen; herunterfahren; hindern; hinhalten; hintertreiben; konterkarieren; schließen; stehenbleiben; stillen; stillsetzen; stillstehen; stocken; stoppen; vereinbaren; verhaften; verspäten; verzichten; verzögern; vollenden; zum Stillstand bringen; zum Stillstand kommen; zurückhalten; zurücktreten
mettre fin à un appel Gespräch beenden; auflegen

Synoniemen voor "auflegen":


Wiktionary: auflegen

auflegen
verb
  1. mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
  2. Traductions à trier suivant le sens
  3. S’en aller, se retirer de quelque travail, de quelque engagement.
  4. pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

Cross Translation:
FromToVia
auflegen raccrocher au nez; raccrocher hang up — terminate a phone call