Duits

Uitgebreide vertaling voor austragen (Duits) in het Frans

austragen:

austragen werkwoord (trage aus, trägst aus, trägt aus, trug aus, trugt aus, ausgetragen)

  1. austragen (Geschichte erzählen; erzählen; sagen; )
    raconter; parler; dire; conter; rendre compte; répandre
    • raconter werkwoord (raconte, racontes, racontons, racontez, )
    • parler werkwoord (parle, parles, parlons, parlez, )
    • dire werkwoord (dis, dit, disons, dites, )
    • conter werkwoord (conte, contes, contons, contez, )
    • rendre compte werkwoord
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )
  2. austragen (besorgen; zustellen; hergeben; )
    passer; fournir; donner; procurer; remettre; distribuer; livrer
    • passer werkwoord (passe, passes, passons, passez, )
    • fournir werkwoord (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • donner werkwoord (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • procurer werkwoord (procure, procures, procurons, procurez, )
    • remettre werkwoord (remets, remet, remettons, remettez, )
    • distribuer werkwoord (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • livrer werkwoord (livre, livres, livrons, livrez, )
  3. austragen (herumerzählen; durchsagen; übertragen; )
    transmettre; rapporter; répandre; faire circuler; colporter; se faire l'écho de
    • transmettre werkwoord (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
    • rapporter werkwoord (rapporte, rapportes, rapportons, rapportez, )
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )
    • faire circuler werkwoord
    • colporter werkwoord (colporte, colportes, colportons, colportez, )
  4. austragen (anfordern; bestellen; zustellen; )
    commander; distribuer à domicile
    • commander werkwoord (commande, commandes, commandons, commandez, )
  5. austragen (eine Nachricht austragen; aussäen; ausstreuen)
    proclamer; transmettre; répandre
    • proclamer werkwoord (proclame, proclames, proclamons, proclamez, )
    • transmettre werkwoord (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )
  6. austragen (aussäen; ausstreuen)
    semer; répandre; transmettre; disséminer
    • semer werkwoord (sème, sèmes, semons, semez, )
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )
    • transmettre werkwoord (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
    • disséminer werkwoord (dissémine, dissémines, disséminons, disséminez, )
  7. austragen
    mener vers la fin; achever; terminer
    • mener vers la fin werkwoord
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
  8. austragen
  9. austragen (ausspielen; zu Ende spielen)
    finir de jouer; déjouer; finir; terminer; terminer de jouer
    • finir de jouer werkwoord
    • déjouer werkwoord (déjoue, déjoues, déjouons, déjouez, )
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
    • terminer de jouer werkwoord
  10. austragen (ausposaunen; mitteilen; verraten; )
    trahir; déceler; dénoncer; rapporter; divulguer; moucharder; colporter
    • trahir werkwoord (trahis, trahit, trahissons, trahissez, )
    • déceler werkwoord (décèle, décèles, décelons, décelez, )
    • dénoncer werkwoord (dénonce, dénonces, dénonçons, dénoncez, )
    • rapporter werkwoord (rapporte, rapportes, rapportons, rapportez, )
    • divulguer werkwoord (divulgue, divulgues, divulguons, divulguez, )
    • moucharder werkwoord (moucharde, mouchardes, mouchardons, mouchardez, )
    • colporter werkwoord (colporte, colportes, colportons, colportez, )

Conjugations for austragen:

Präsens
  1. trage aus
  2. trägst aus
  3. trägt aus
  4. tragen aus
  5. tragt aus
  6. tragen aus
Imperfekt
  1. trug aus
  2. trugst aus
  3. trug aus
  4. trugen aus
  5. trugt aus
  6. trugen aus
Perfekt
  1. habe ausgetragen
  2. hast ausgetragen
  3. hat ausgetragen
  4. haben ausgetragen
  5. habt ausgetragen
  6. haben ausgetragen
1. Konjunktiv [1]
  1. trage aus
  2. tragest aus
  3. trage aus
  4. tragen aus
  5. traget aus
  6. tragen aus
2. Konjunktiv
  1. trüge aus
  2. trügest aus
  3. trüge aus
  4. trügen aus
  5. trüget aus
  6. trügen aus
Futur 1
  1. werde austragen
  2. wirst austragen
  3. wird austragen
  4. werden austragen
  5. werdet austragen
  6. werden austragen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde austragen
  2. würdest austragen
  3. würde austragen
  4. würden austragen
  5. würdet austragen
  6. würden austragen
Diverses
  1. trag aus!
  2. tragt aus!
  3. tragen Sie aus!
  4. ausgetragen
  5. austragend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor austragen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donner Weggeben
parler Geklatsch; Geplauder; Plauderei; Schwatz
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achever austragen abbrechen; abmachen; abrechnen; abschreiben; abtreten; aufbessern; aufhören; ausbauen; ausbessern; austrinken; beenden; berichtigen; beschließen; enden; ergänzen; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; in Ordnung bringen; klären; komplettieren; leer trinken; leeren; perfektionieren; schließen; tilgen; vervollkommnen; vervollständigen; vollbringen; vollenden; zahlen; zu Ende schreiben; zu Ende spielen; zuendespielen
colporter angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen; übertragen anbieten; auf der Straße verkaufen; feilbieten; handeln; hausieren; kolportieren; verkaufen
commander anfordern; austragen; bestellen; insHausliefern; liefern; senden; zustellen Herr sein über; abtrennen; anführen; anordnen; auftragen; ausladen; beauftragen; befehlen; beherrschen; diktieren; dirigieren; entreißen; entziehen; erlassen; führen; gebieten; herrschen; herrschen über; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen; vorschreiben
conter Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen
dire Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen ausdrücken; babbeln; bemerken; benachrichtigen; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; in Worte fassen; klatschen; kommunizieren; konversieren; mitteilen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schildern; schwatzen; schwätzen; sich aus drücken; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
disséminer ausstreuen; aussäen; austragen auseinandertreiben; ausschwermen; sich ausspreiten; versprengen; zersteuen
distribuer austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; bewilligen; bringen; distribuieren; einbringen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; herbeibringen; herbeischaffen; herumreichen; herumschicken; holen; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; schaffen; teilen; verabreichen; verbreiten; vergönnen; vermitteln; verschaffen; verteilen; zuerkennen; zustellen; zuteilen; überreichen
distribuer à domicile anfordern; austragen; bestellen; insHausliefern; liefern; senden; zustellen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; zustellen
divulguer angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen bekanntgeben; bekanntmachen; verbreiten; veröffentlichen
donner austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen anbieten; angeben; anmelden; anzeigen; ausgeben; auspacken; ausplaudern; ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; bewilligen; bieten; darbieten; darreichen; deklarieren; einreichen; einschenken; entgegenbringen; erlauben; erweisen; geben; genehmigen; gewähren; gießen; gutheißen; gönnen; hergeben; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; immatrikulieren; melden; offerieren; präsentieren; reichen; schenken; spenden; stiften; verehren; vergeben; vergönnen; verheiraten mit; vermählen; verschenken; weggeben; zubringen; zuerkennen; zufügen; zuführen; überreichen
déceler angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; aufdecken; ausgraben; denunzieren; freilegen; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
déjouer ausspielen; austragen; zu Ende spielen hintertreiben; sabotieren; vereiteln
dénoncer angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anklagen; anzeigen; denunzieren; hinterbringen; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
désinscrire austragen
faire circuler ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen darreichen; distribuieren; herumgeben; herumreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; reichen; teilen; verbreiten; verteilen; weitergeben; zuteilen; überreichen
finir ausspielen; austragen; zu Ende spielen abbrechen; ablaufen; abmachen; anhalten; aufbessern; aufessen; aufhören; aufzehren; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; ausheben; auskriegen; ausleeren; ausräumen; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; beschließen; bestimmen; die Freundschaft beenden; enden; entleeren; entscheiden; ergehen; ergänzen; erledigen; essen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; herausnehmen; in Ordnung bringen; in die Brüche gehen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; perfektionieren; schließen; speisen; verbrauchen; vereinbaren; vergehen; verspeisen; verstreichen; vervollkommnen; vervollständigen; verzehren; vollbringen; vollenden; vorbei gehen; zu Ende laufen; zuendespielen
finir de jouer ausspielen; austragen; zu Ende spielen
fournir austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen abgeben; abliefern; abschicken; anrichten; auftischen; auftragen; ausgeben; aushändigen; ausliefern; ausschütten; ausstellen; austeilen; bedienen; bereitstellen; besorgen; bestellen; bewilligen; bringen; dienen; distribuieren; einbringen; einzahlen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; herbeibringen; herbeischaffen; holen; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; schaffen; senden; servieren; verabreichen; vergönnen; vermitteln; verschaffen; verschicken; verteilen; zuerkennen; zur Verfügung stellen; zustellen; überreichen
livrer austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen abgeben; abliefern; abschicken; abwerfen; ausliefern; besorgen; bestellen; bewilligen; bringen; darreichen; einbringen; eintragen; entgegenbringen; ergeben; erlauben; geben; genehmigen; gewinnen; gewähren; gutheißen; gönnen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus schicken; liefern; reichen; rundbringen; senden; vergönnen; verschicken; zuerkennen; zuführen; zustellen
mener vers la fin austragen
moucharder angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; denunzieren; hinterbringen; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
parler Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; eine Rede halten; erzählen; faseln; herumerzählen; in Worte fassen; klatschen; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; mitteilen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sich aus drücken; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
passer austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen Passieren; ablaufen; angelaufen kommen; anlaufen; ausgeben; besuchen; drängen; durchkommen; durchqueren; durchreisen; durchstoßen; etwas durchbringen; etwas durchdrücken; hergeben; herumgeben; herüberfahren; hindurchreisen; hinhalten; hinüberfahren; reichen; spendieren; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; vorbeifahren; vorbeikommen; vorübergehen; zumachen; zustecken; zustopfen; zuziehen; überholen; überqueren; überreichen
proclamer ausstreuen; aussäen; austragen; eine Nachricht austragen anordnen; ausposaunen; ausrufen; befehlen; bekanntgeben; bekanntmachen; bestimmen; dekretieren; diktieren; proklamieren; verkünden; verkündigen; verlesen; verordnen; veröffentlichen; vorschreiben
procurer austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausgeben; aushändigen; ausliefern; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; bestellen; bewilligen; distribuieren; einbringen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vergönnen; vermitteln; verschaffen; verteilen; zuerkennen; zustellen; überreichen
raconter Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen ausdrücken; babbeln; bemerken; benachrichtigen; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erläutern; erzählen; faseln; herumerzählen; in Worte fassen; klatschen; kommunizieren; konversieren; melden; meldungmachen; mitteilen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schildern; schwatzen; schwätzen; sich aus drücken; sprechen; tratschen; weitererzählen; wiedergeben; äußern
rapporter angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen; übertragen abwerfen; anbringen; anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; bekanntgeben; benachrichtigen; berichten; denunzieren; einbringen; eintragen; ergeben; erläutern; gewinnen; hinterbringen; informieren; melden; meldungmachen; mitteilen; petzen; rückerstatten; sagen; verpfeifen; verraten; wiedergeben; zurückbringen; zurückerstatten; zurückschaffen; zurückschicken; zurücksenden; zustandebringen
remettre austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen abgeben; abschicken; abtragen; anfüllen; auftanken; ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; auswechseln; beifüllen; bereitstellen; besorgen; darreichen; distribuieren; einbringen; einfallen; einliefern; einreichen; einsenden; einspringen; erneuern; erneutaufstellen; erneutunterbringen; ersetzen; ersetzt; erstatten; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; hergeben; herumgeben; herumreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; holen; innovieren; liefern; nachfüllen; nachschütten; nachtanken; reichen; rückerstatten; schaffen; senden; stellvertreten; tilgen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verschicken; vertagen; verteilen; vertreten; weitergeben; wiedergeben; wiederwählen; zurückbringen; zurückerstatten; zurückgeben; zurücklegen; zurückschaffen; zurückschicken; zurücksenden; zurücksetzen; zurückversetzen; zurückzahlen; zürückschicken; überliefern; überreichen
rendre compte Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
répandre Geschichte erzählen; ausposaunen; ausstreuen; aussäen; austragen; berichten; deklamieren; denunzieren; durchsagen; eine Nachricht austragen; erzählen; herumerzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen; weitererzählen; übertragen ausbreiten; auslegen; ausplappern; ausplaudern; ausreiben; ausschwatzen; ausschwermen; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; bereitlegen; bereitstellen; distribuieren; erliegen; gießen; herumreichen; kleckern; sich ausspreiten; streuen; teilen; unterliegen; verbreiten; vergeuden; vergießen; verraten; verschwenden; verteilen; vertun; zurechtlegen; zuteilen
se faire l'écho de ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen
semer ausstreuen; aussäen; austragen ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen
terminer ausspielen; austragen; zu Ende spielen abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; anhalten; aufhören; ausbekommen; auskriegen; austrinken; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; in Ordnung bringen; klären; leer trinken; leeren; schließen; vereinbaren

Synoniemen voor "austragen":


Wiktionary: austragen


Cross Translation:
FromToVia
austragen tenir hold — to organise an event or meeting

Verwante vertalingen van austragen