Gießen in het Frans vertaald uit het Duits

Duits

Uitgebreide vertaling voor gießen (Duits) in het Frans

gießen:

gießen werkwoord (gieße, gießt, goß, goßt, gegossen)

gießen (sturzregnen; schütten; strömen; in Strömen regnen)
pleuvoir à verse; pleuvoir à flots; pleuvoir à sceaux; pleuvoir à torrents
- pleuvoir à verse werkwoord
- pleuvoir à flots werkwoord
- pleuvoir à sceaux werkwoord
- pleuvoir à torrents werkwoord
gießen (spenden; geben; schenken; erweisen; bevorzugen; ausstellen; verschenken; begünstigen; einschenken; einreichen; austeilen; bevorrechten; verehren; stiften)
donner; gratifier; faire un don; accorder; privilégier; verser; faire présent de; favoriser; avantager
- donner werkwoord (donne, donnes, donnons, donnez, donnent, donnais, donnait, donnions, donniez, donnaient, donnai, donnas, donna, donnâmes, donnâtes, donnèrent, donnerai, donneras, donnera, donnerons, donnerez, donneront)
- gratifier werkwoord (gratifie, gratifies, gratifions, gratifiez, gratifient, gratifiais, gratifiait, gratifiions, gratifiiez, gratifiaient, gratifiai, gratifias, gratifia, gratifiâmes, gratifiâtes, gratifièrent, gratifierai, gratifieras, gratifiera, gratifierons, gratifierez, gratifieront)
- faire un don werkwoord
- accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, accordent, accordais, accordait, accordions, accordiez, accordaient, accordai, accordas, accorda, accordâmes, accordâtes, accordèrent, accorderai, accorderas, accordera, accorderons, accorderez, accorderont)
- privilégier werkwoord (privilégie, privilégies, privilégions, privilégiez, privilégient, privilégiais, privilégiait, privilégiions, privilégiiez, privilégiaient, privilégiai, privilégias, privilégia, privilégiâmes, privilégiâtes, privilégièrent, privilégierai, privilégieras, privilégiera, privilégierons, privilégierez, privilégieront)
- verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, versent, versais, versait, versions, versiez, versaient, versai, versas, versa, versâmes, versâtes, versèrent, verserai, verseras, versera, verserons, verserez, verseront)
- faire présent de werkwoord
- favoriser werkwoord (favorise, favorises, favorisons, favorisez, favorisent, favorisais, favorisait, favorisions, favorisiez, favorisaient, favorisai, favorisas, favorisa, favorisâmes, favorisâtes, favorisèrent, favoriserai, favoriseras, favorisera, favoriserons, favoriserez, favoriseront)
- avantager werkwoord (avantage, avantages, avantageons, avantagez, avantagent, avantageais, avantageait, avantagions, avantagiez, avantageaient, avantageai, avantageas, avantagea, avantageâmes, avantageâtes, avantagèrent, avantagerai, avantageras, avantagera, avantagerons, avantagerez, avantageront)
gießen (schenken; geben; verschenken; stiften; weggeben; donieren)
offrir; donner cadeau; verser; céder; faire présent de
- offrir werkwoord (offre, offres, offrons, offrez, offrent, offrais, offrait, offrions, offriez, offraient, offris, offrit, offrîmes, offrîtes, offrirent, offrirai, offriras, offrira, offrirons, offrirez, offriront)
- donner cadeau werkwoord
- verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, versent, versais, versait, versions, versiez, versaient, versai, versas, versa, versâmes, versâtes, versèrent, verserai, verseras, versera, verserons, verserez, verseront)
- céder werkwoord (cède, cèdes, cédons, cédez, cèdent, cédais, cédait, cédions, cédiez, cédaient, cédai, cédas, céda, cédâmes, cédâtes, cédèrent, céderai, céderas, cédera, céderons, céderez, céderont)
- faire présent de werkwoord
gießen (nachschenken; einschenken; hineingießen; nachgiessen)
ajouter en versant; remplir les verres à nouveau; remettre en versant; verser encore un peu
- ajouter en versant werkwoord
- remplir les verres à nouveau werkwoord
- remettre en versant werkwoord
- verser encore un peu werkwoord
gießen (vergießen; verschwenden; vergeuden; vertun; kleckern)
répandre; verser; épandre; épancher; faire couler
- répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, répandent, répandais, répandait, répandions, répandiez, répandaient, répandis, répandit, répandîmes, répandîtes, répandirent, répandrai, répandras, répandra, répandrons, répandrez, répandront)
- verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, versent, versais, versait, versions, versiez, versaient, versai, versas, versa, versâmes, versâtes, versèrent, verserai, verseras, versera, verserons, verserez, verseront)
- épandre werkwoord (épands, épand, épandons, épandez, épandent, épandais, épandait, épandions, épandiez, épandaient, épandis, épandit, épandîmes, épandîtes, épandirent, épandrai, épandras, épandra, épandrons, épandrez, épandront)
- épancher werkwoord
- faire couler werkwoord
gießen (übergießen; umgießen; umfüllen; ausschenken; hineingießen; umschütten; einschenken)
transvaser; verser
- transvaser werkwoord (transvase, transvases, transvasons, transvasez, transvasent, transvasais, transvasait, transvasions, transvasiez, transvasaient, transvasai, transvasas, transvasa, transvasâmes, transvasâtes, transvasèrent, transvaserai, transvaseras, transvasera, transvaserons, transvaserez, transvaseront)
- verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, versent, versais, versait, versions, versiez, versaient, versai, versas, versa, versâmes, versâtes, versèrent, verserai, verseras, versera, verserons, verserez, verseront)
gießen (vollschenken; füllen)
remplir; emplir; bourrer
- remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, remplissent, remplissais, remplissait, remplissions, remplissiez, remplissaient, remplîmes, remplîtes, remplirent, remplirai, rempliras, remplira, remplirons, remplirez, rempliront)
- emplir werkwoord
- bourrer werkwoord (bourre, bourres, bourrons, bourrez, bourrent, bourrais, bourrait, bourrions, bourriez, bourraient, bourrai, bourras, bourra, bourrâmes, bourrâtes, bourrèrent, bourrerai, bourreras, bourrera, bourrerons, bourrerez, bourreront)
gießen (eingießen; einschenken)
verser dans
- verser dans werkwoord

Conjugations for gießen:

Präsens

gieße
gießt
gießt
gießen
gießt
gießen

Imperfekt

goß
gossest
goß
gossen
goßt
gossen

Perfekt

habe gegossen
hast gegossen
hat gegossen
haben gegossen
habt gegossen
haben gegossen

1. Konjunktiv [1]

gieße
gießest
gieße
gießen
gießet
gießen

2. Konjunktiv

gösse
gössest
gösse
gössen
gösset
gössen

Futur 1

werde gießen
wirst gießen
wird gießen
werden gießen
werdet gießen
werden gießen

1. Konjunktiv [2]

würde gießen
würdest gießen
würde gießen
würden gießen
würdet gießen
würden gießen

Diverses

gieße!
gießt!
gießen Sie!
gegossen
gießend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor gießen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
donner		Weggeben
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
accorder	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken	abgeben; abmachen; abstehen; abstimmen; abtreten; ausmachen; ausstellen; austeilen; beipflichten; beistimmen; bewilligen; dulden; eingehen; eingestehen; einlassen; einlenken; einräumen; einsehen; einstellen; einweisen; einwilligen; entbinden; entgegenkommen; entschuldigen; erlauben; ewähren; freilassen; geben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gleichrichten; gleichschalten; gut heißen; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinterlassen; in Einklang bringen; lassen; leiden; vereinbaren; vergönnen; vorlassen; zuerkennen; zugeben; zugestehen; zulassen; zustimmen; zuteilen; zuweisen; übergeben; überlassen; überreichen
ajouter en versant	einschenken; gießen; hineingießen; nachgiessen; nachschenken
avantager	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken	begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
bourrer	füllen; gießen; vollschenken	abfüllen; anfüllen; ausfüllen; fressen; futtern; füllen; hineinstopfen; pfropfen; stopfen; vollfressen; vollgießen; vollpumpen; vollstopfen
céder	donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben	Streit verlieren; abgeben; abstehen; abtreten; aushändigen; ausliefern; den kürzeren ziehen; durchbiegen; durchzechen; einbrechen; einstürzen; erliegen; fliehen; gestehen; kaitulieren; nachgeben; unterliegen; weichen; zugeben; zugestehen; übergeben; überlassen
donner	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken	anbieten; angeben; anmelden; anzeigen; ausgeben; auspacken; ausplaudern; austragen; besorgen; bewilligen; bieten; darbieten; darreichen; deklarieren; entgegenbringen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; hergeben; herreichen; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; immatrikulieren; ins Haus liefern; liefern; melden; offerieren; präsentieren; reichen; schenken; senden; vergeben; vergönnen; verheiraten mit; vermählen; weggeben; zubringen; zuerkennen; zufügen; zuführen; zustellen; überreichen
donner cadeau	donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben
emplir	füllen; gießen; vollschenken	füllen; vollgießen; vollschütten
faire couler	gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun	versenken
faire présent de	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken; weggeben
faire un don	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken
favoriser	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken	anfeuern; anheizen; anspornen; avancieren; befördern; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
gratifier	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken	begünstigen; beschenken; bevorrechten; bevorzugen; unterstützen; zuteilen
offrir	donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben	anbieten; anrichten; auftischen; auftragen; aufweisen; ausschreiben; bedienen; belegen; beweisen; bieten; darbieten; darreichen; dienen; einen ausgeben; einreichen; erweisen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; nachweisen; offerieren; präsentieren; reichen; sehen lassen; servieren; vorlegen; vorsetzen; vorweisen; vorzeigen; zeigen
pleuvoir à flots	gießen; in Strömen regnen; schütten; strömen; sturzregnen
pleuvoir à sceaux	gießen; in Strömen regnen; schütten; strömen; sturzregnen
pleuvoir à torrents	gießen; in Strömen regnen; schütten; strömen; sturzregnen
pleuvoir à verse	gießen; in Strömen regnen; schütten; strömen; sturzregnen
privilégier	ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken	begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
remettre en versant	einschenken; gießen; hineingießen; nachgiessen; nachschenken
remplir	füllen; gießen; vollschenken	Platz einnehmen; Raum einnehmen; abfüllen; anfüllen; auffüllen; ausfüllen; bedecken; bekleiden; beziehen; füllen; komplettieren; verdecken; verkleiden; versehen; vervollständigen; vollgießen; vollpumpen; vollschütten
remplir les verres à nouveau	einschenken; gießen; hineingießen; nachgiessen; nachschenken
répandre	gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun	Geschichte erzählen; ausbreiten; auslegen; ausplappern; ausplaudern; ausposaunen; ausreiben; ausschwatzen; ausschwermen; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; austragen; bereitlegen; bereitstellen; berichten; deklamieren; denunzieren; distribuieren; durchsagen; eine Nachricht austragen; erliegen; erzählen; herumerzählen; herumreichen; melden; mitteilen; reden; sagen; sich ausspreiten; sprechen; streuen; teilen; unterliegen; verbreiten; verraten; verteilen; weitererzählen; zurechtlegen; zuteilen; übertragen
transvaser	ausschenken; einschenken; gießen; hineingießen; umfüllen; umgießen; umschütten; übergießen	abzapfen; umfüllen; zapfen
verser	ausschenken; ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; hineingießen; kleckern; schenken; spenden; stiften; umfüllen; umgießen; umschütten; verehren; vergeuden; vergießen; verschenken; verschwenden; vertun; weggeben; übergießen	auf das Konto überweisen; auf den...giessen; ausgeben; ausgießen; aushändigen; ausleeren; ausschenken; ausschütten; ausstellen; austeilen; austrinken; bereitstellen; besorgen; deponieren; distribuieren; einbringen; eintragenlassen; entleeren; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; herüberschicken; hinterlegen; holen; jemandem etwas verabreichen; leer trinken; leeren; liefern; schaffen; schütten; stürzen; umbuchen von Geld; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; übermitteln; überreichen; überschreiben; übersenden; überweisen
verser dans	eingießen; einschenken; gießen	einlassen; einströmen lassen; hineingießen
verser encore un peu	einschenken; gießen; hineingießen; nachgiessen; nachschenken
épancher	gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun
épandre	gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun	ausreiben; ausschwermen; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; sich ausspreiten; streuen; verteilen

Synoniemen voor "gießen":

Wiktionary: gießen

gießen

verb

(transitiv) Gegenstände herstellen, indem man eine flüssige Masse in eine Form gibt
- gießen → fondre
unpersönlich, umgangssprachlich: stark regnen
- gießen → dracher; pleuvoir à verse
(transitiv) Pflanzen mit Wasser versorgen
- gießen → arroser
(transitiv) eine Flüssigkeit aus einem Gefäß ausleeren und in oder über etwas fließen lassen
- gießen → verser

gießen

verb

Verser un liquide dans un moule.
- couler → gießen
jeter en moule, faire au moule.
- mouler → gießen
Faire couler.
- verser → schütten; gießen

Cross Translation:

From	To	Via
• gießen	→ fondre; couler	↔ cast — to make by pouring into a mould
• gießen	→ verser	↔ pour — to cause to flow in a stream
• gießen	→ se déverser	↔ pour — to flow, pass or issue in or as a stream
• gießen	→ arroser	↔ water — to pour water into the soil surrounding (plants)

Vertaal gießen van Duits naar Frans

Uitgebreide vertaling voor gießen (Duits) in het Frans

gießen:

gießen werkwoord (gieße, gießt, goß, goßt, gegossen)

gießen (sturzregnen; schütten; strömen; in Strömen regnen)

gießen (spenden; geben; schenken; erweisen; bevorzugen; ausstellen; verschenken; begünstigen; einschenken; einreichen; austeilen; bevorrechten; verehren; stiften)

gießen (schenken; geben; verschenken; stiften; weggeben; donieren)

gießen (nachschenken; einschenken; hineingießen; nachgiessen)

gießen (vergießen; verschwenden; vergeuden; vertun; kleckern)

gießen (übergießen; umgießen; umfüllen; ausschenken; hineingießen; umschütten; einschenken)

gießen (vollschenken; füllen)

gießen (eingießen; einschenken)

Conjugations for gießen:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

Vertaal Matrix voor gießen:

Synoniemen voor "gießen":

Wiktionary: gießen