Duits

Uitgebreide vertaling voor jammern (Duits) in het Frans

jammern:

jammern werkwoord (jammre, jammerst, jammert, jammerte, jammertet, gejammert)

  1. jammern (sichekligbenehmen; nörgeln; quaken; )
    asticoter; rabâcher; geindre; enquiquiner
    • asticoter werkwoord (asticote, asticotes, asticotons, asticotez, )
    • rabâcher werkwoord (rabâche, rabâches, rabâchons, rabâchez, )
    • geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, )
    • enquiquiner werkwoord (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
  2. jammern (weinen; schreien; wehklagen; heulen)
    pleurer; verser des larmes; gémir; geindre; larmoyer; chialer; pleurnicher; piailler; glapir; pleurer misère
    • pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, )
    • verser des larmes werkwoord
    • gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, )
    • geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, )
    • larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, )
    • chialer werkwoord (chiale, chiales, chialons, chialez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
    • piailler werkwoord (piaille, piailles, piaillons, piaillez, )
    • glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )
    • pleurer misère werkwoord
  3. jammern (wehklagen; klagen; flehen; wimmern; winseln)
    se plaindre; se lamenter; gémir
    • se plaindre werkwoord
    • se lamenter werkwoord
    • gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, )
  4. jammern (heulen; weinen; schluchzen; )
    gémir; chialer; pleurnicher; geindre; piailler; larmoyer
    • gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, )
    • chialer werkwoord (chiale, chiales, chialons, chialez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
    • geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, )
    • piailler werkwoord (piaille, piailles, piaillons, piaillez, )
    • larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, )

Conjugations for jammern:

Präsens
  1. jammre
  2. jammerst
  3. jammert
  4. jammern
  5. jammert
  6. jammern
Imperfekt
  1. jammerte
  2. jammertest
  3. jammerte
  4. jammerten
  5. jammertet
  6. jammerten
Perfekt
  1. habe gejammert
  2. hast gejammert
  3. hat gejammert
  4. haben gejammert
  5. habt gejammert
  6. haben gejammert
1. Konjunktiv [1]
  1. jammere
  2. jammerest
  3. jammere
  4. jammeren
  5. jammeret
  6. jammeren
2. Konjunktiv
  1. jammerte
  2. jammertest
  3. jammerte
  4. jammerten
  5. jammertet
  6. jammerten
Futur 1
  1. werde jammern
  2. wirst jammern
  3. wird jammern
  4. werden jammern
  5. werdet jammern
  6. werden jammern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde jammern
  2. würdest jammern
  3. würde jammern
  4. würden jammern
  5. würdet jammern
  6. würden jammern
Diverses
  1. jammre!
  2. jammert!
  3. jammern Sie!
  4. gejammert
  5. jammernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor jammern:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asticoter eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken eitern; foppen; piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; sich eklig benehmen; striezen; triezen; verarschen; vergraulen; verladen; weg ekeln; zusetzen; ärgern
chialer flennen; heulen; jammern; schluchzen; schreien; wehklagen; weinen; wimmern; winseln brüllen; heulen; kreischen; weinen
enquiquiner eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; eitern; foppen; langweilig sein; martern; piesacken; plagen; provozieren; quälen; reizen; salbadern; schikanieren; schinden; sich eklig benehmen; striezen; triezen; tyrannisieren; verarschen; vergraulen; verladen; weg ekeln; wegekeln; zusetzen; ärgern
geindre eitern; faseln; flennen; greinen; heulen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; schluchzen; schreien; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; weinen; wimmern; winseln; zwicken brüllen; heulen; kreischen; quengeln; sich kranklachen; sich totlachen; stöhnen; wehklagen; weinen; wimmern; winseln
glapir heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen bellen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; toben; weinen
gémir flehen; flennen; heulen; jammern; klagen; schluchzen; schreien; wehklagen; weinen; wimmern; winseln aufzeufzen; flennen; heulen; klagen; meckern; plärren; seufzen; sich beschweren; stöhnen; tief aufseufzen; wehklagen; weinen; wimmern; winseln; ächzen
larmoyer flennen; heulen; jammern; schluchzen; schreien; wehklagen; weinen; wimmern; winseln flennen; greinen; herausschreien; heulen; plärren; schluchzen; schreien; tränen; weinen
piailler flennen; heulen; jammern; schluchzen; schreien; wehklagen; weinen; wimmern; winseln brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben
pleurer heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen betrübt sein; beweinen; brüllen; flennen; greinen; herausschreien; heulen; kreischen; plärren; schluchzen; schreien; trauern; tränen; weinen
pleurer misère heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen
pleurnicher flennen; heulen; jammern; schluchzen; schreien; wehklagen; weinen; wimmern; winseln beschnuppern; beschnüffeln; brüllen; flennen; greinen; heulen; kreischen; plärren; quengeln; schnuppern; tränen; weinen
rabâcher eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken faseln; geifern; quatschen; sabbeln; sabbern; schwafeln; trielen
se lamenter flehen; jammern; klagen; wehklagen; wimmern; winseln beanstanden; klagen; lamentieren; meckern; sich beschweren; stöhnen; wehklagen; wimmern; winseln
se plaindre flehen; jammern; klagen; wehklagen; wimmern; winseln beanstanden; beauftragen; beschweren; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; klagen; knurren; meckern; murren; nörgeln; reklamieren; schimpfen; sich beschweren; sichbeschweren; über etwas meckern
verser des larmes heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen

Synoniemen voor "jammern":


Wiktionary: jammern

jammern
verb
  1. sich weinerlich (und traurig) beschweren, wehklagen
jammern
Cross Translation:
FromToVia
jammern (se) lamenter jammeren — klagende, huilende geluiden maken
jammern couiner whine — to utter a whine
jammern pleurnicher; geindre whine — to complain or protest with a whine or as if with a whine